I. Voorwerp van het verzet:
Het verzet strekt ertoe vast te stellen dat de Voorzitter van deze Rechtbank onbevoegd was om de beslissing waartegen verzet te vellen, minstens dat de vordering tot aanstelling van een deskundige ongegrond was en derhalve Beschikking B/06/02 te vernietigen en zich onbevoegd te verklaren.
Verweerster op verzet concludeert tot de ongegrondheid van het verzet en vordert dat de bestreden beslissing zou worden gehandhaafd.
II. De feiten
Verweerster op verzet diende vanaf 02/01/2006 te Rotterdam ex my Cape Finisterre een partij ananassen, groot 147 paletten, in ontvangst te nemen.
Het zeevervoer van deze goederen vanuit Puerto Limon naar Rotterdam was gedekt door drie cognossementen CROT0141080 / CROT0161080 / CROT0131080 allen uitgegeven d.d. 14/12/2005 te Puerto Limon door (S. NV).
Bij de in ontvangst name te Rotterdam werd een oliegeur vastgesteld op de goederen.
Hiervoor werd protest uitgebracht.
Verweerster op verzet heeft op 03/01/2006 een verzoekschrift tot aanstelling van een gerechtsdeskundige aangeboden op basis van art. 31 EEX-Vo.
Bij de Beschikking d.d. 03/01/2006 gewezen door Mevrouw De Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen werd Kapt. Vereecken van de Nautische Commissie aangesteld met als opdracht in een beredeneerd rapport zijn advies te geven over:
"de oorzaken en omstandigheden van de schade aan de partijen ananassen, groot 147 paletten gedekt onder de cognossementen CROT0141080, CROT0161080, CROT0131080 allen uitgegeven d.d. 14/12/2005 te Puerto Limon door (SEA NV) en waarin uitdrukkelijk wordt verwezen naar Sea Trade Reefer Chartering NV met adres op de Noorderlaan te 2030 Antwerpen:
1. tevens advies te geven over de omvang van de schade aan vermelde goederen
2. en te antwoorden op alle nuttige vragen van partijen."
Op 03/01/2006 werd voormelde beschikking betekend lastens eiseres op derdenverzet op de kantoren van (SEA NV).
Bij dagvaarding d.d. 12/01/2006 tekende eiseres op derdenverzet, derderverzet aan.
Op 24/02/2006 deelde Kapt. Vereecken van de Nautische Commissie zijn verslag in voorlezing mee aan partijen.
De dagvaarding in derdenverzet werd betekend op 12 januari, de pleidooien vonden plaats op 18 oktober 2006.
III. Beoordeling:
1. Het voorgehouden gebrek aan hoogdringendheid en het voorgehouden gebrek aan volstrekte noodzakelijkheid om de vordering tot aanstelling van een deskundige in te leiden bij eenzijdig verzoekschrift:
In het verzoekschrift wordt gesteld dat de gevraagde maatregel zich bij extreme hoogdringendheid zou opdringen, nu voorzien was dat de my Cape Finisterre ieder ogenblik de haven van Rotterdam kon verlaten (hetgeen nadien bewaarheid werd nu het schip de haven van Rotterdam verliet op 4 januari 2006).
De betwiste Beschikking maakt uitdrukkelijk melding van art. 584 Ger.W. (…De zaak wordt voor de Voorzitter aanhangig gemaakt in kort geding, of in geval van volstrekte noodzakelijkheid, bij verzoekschrift…), en verwijst tevens naar de motivering van het verzoekschrift ("…Gelet op het voorafgaande verzoekschrift…).
De hoogdringendheid en de volstrekte noodzakelijkheid waren derhalve niet alleen vermeld in het verzoekschrift en de beschikking, doch waren effectief ook aanwezig.
2. De onbevoegdheidsexceptie:
Volgens eisers op derdenverzet is de Voorzitter van de Rechtbank van Koophandel te Antwerpen niet bevoegd nu
– de cognossementsvoorwaarden verwijzen naar de Rotterdamse Rechtbanken;
– de nuttige vaststellingen reeds werden gedaan;
– er geen enkele link bestaat met Antwerpen;
Is het bevoegdheidsbeding opgenomen in de cognossementsvoorwaarden van toepassing?
Het gemene recht inzake territoriale bevoegdheid blijft van toepassing inclusief de regels van het internationaal recht met name, inzake voorlopige maatregelen art. 31 van de verordening nr. 44/2001 van de Raad van de Europese Unie van 22 december 2000 (P.B. L 12 dd.16/01/2001,P.1) dat art. 24 van het EEX Verdrag (het zogenaamd Verdrag van Brussel) vervangt:
Zonder zich over de tegenstelbaarheid van deze voorwaarden ten overstaan van verweerster op verzet uit te spreken houdt constante rechtspraak en rechtsleer voor dat een bevoegdheidsbeding ten voordele van buitenlandse rechtbanken de Belgische kort geding rechter niet belet om voorlopige maatregelen uit te vaardigen.
In de bestreden beslissing heeft de Rechtbank van Koophandel haar internationale bevoegdheid op grond van art. 31 EEX-Verordening gesteund:
"In de wetgeving van een lidstaat vastgestelde voorlopige of bewarende maatregelen kunnen bij de gerechten van die staat worden aangevraagd, zelfs indien een gerecht van een andere lidstaat krachtens deze verordening bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen".
Eiseres op derdenverzet houdt staande dat dit artikel geen wettelijke grondslag biedt voor de uitgesproken maatregel, nu het voorwerp van de gevorderde voorlopige maatregel uitsluitend goederen betreft die zich in Nederland bevinden en dit ten laste van buitenlandse (en niet Belgische) personen.
Voor de interpretatie en toepassing van dit artikel verwijzen rechtspraak en rechtsleer naar de interpretatie en toepassing van art. 24 van het Verdrag van Brussel (in deze zin H. Van Houtte en M. Pertegas Sender, Het nieuwe Europese I.P.R.: van Verdrag naar verordening, Intersentia, 2001 pag. 57).
De geciteerde auteurs zijn van mening dat art. 24 alleszins een procedure als een kort geding voor ogen heeft.
Alzo moet de kort geding rechter eerst verifiëren of de gevorderde maatregel al dan niet verbonden is aan het Belgische grondgebied, vooraleer na te gaan of deze al dan niet voorlopig is in de zin van dit artikel (in deze zin Voorz. Kh. Brussel, 27/04/1999, T.B.H., 1999 pag. 625 ev).
Indien dan al aanvaard wordt dat op basis van art. 24 EEX de toegekende maatregelen hun effect kunnen sorteren in het buitenland, dan is het nochtans vereist dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevraagde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter.
Aan deze vereiste van een reële band is voldaan, wanneer er een voldoende band met de lokale rechtssfeer bestaat met name wanneer de gevorderde maatregel ten minste gedeeltelijk in de forumstaat uitwerking zal hebben, hetgeen ongetwijfeld het geval is.
Eiseres op derdenverzet blijft vrij vaag wat dit onderdeel betreft, doch in het inleidend verzoekschrift wordt verwezen naar de website van (S NV) waarin deze uitdrukkelijk wordt voorgesteld als ‘general agent for (S NV) in de volgende bewoordingen (zoals vertaald door verweerster op verzet): "(S NV), gevestigd aan de dokken te Antwerpen, beheert (manages) de vloot zowel op het commerciële vlak als op het operationele vlak, hierbij permanent communicatie onderhoudend met de zeeschepen en een wereldwijd netwerk aan agenten".
Er kan derhalve bezwaarlijk voorgehouden worden dat de betwiste maatregel geen uitwerking zal hebben ten overstaan van de beheerder van het schip, temeer daar briefwisseling werd uitgewisseld met (S NV) (stukken 6, 7 en 8 verweerster op verzet) en op de preliminaire vergadering van de deskundige er een aangestelde van (S NV) aanwezig was.
Verder betwist eiseres op derdenverzet dat een deskundig onderzoek een voorlopige maatregel zou zijn nu dit eerder een bewijsvergaringsmaatregel (sic) zou uitmaken, verwijzend naar een arrest van het Hof van Justitie dd. 28/04/2005.
Het arrest overweegt als volgt: "Het toestaan van dergelijke maatregelen vergt van de rechter niet alleen bijzondere behoedzaamheid, maar ook gedegen kennis van de concrete omstandigheden waarin de maatregel effect moet sorteren. In het algemeen moet hij aan zijn toestemming alle voorwaarden verbinden die het voorlopige of bewarende karakter van de door hem gelaste maatregelen waarborgen".
Nu waren de concrete omstandigheden als volgt:
Daags na het indienen van het verzoekschrift verliet het schip de haven van Rotterdam en ging ergens ten anker liggen in Nederlandse wateren, dermate dat de aangestelde deskundige niet in staat werd gesteld het schip te onderzoeken.
Er zouden bovendien op het schip werkzaamheden worden uitgevoerd om het schadeverwekkend feit (stookolielek) te herstellen.
De betwiste Beschikking gaf aan de deskundige de opdracht de oorzaken en omstandigheden van de schade aan de partij ananassen te onderzoeken en advies te geven omtrent de omvang van de schade aan deze uiterst bederfelijke goederen.
Dit onderzoek kan in de gegeven omstandigheden aanzien worden als een voorlopige en bewarende maatregel in de zin van het artikel. Het gaat hem er dus geenszins over aan een partij de mogelijkheid te bieden om de opportuniteit van een later ten gronde te voeren procedure te beoordelen.
In het beschikkend gedeelte van het arrest viseert het Hof immers slechts de hypothese waarin een getuigenverhoor wordt gelast "teneinde de aanvrager daarvan in staat te stellen, in te schatten of een eventuele vordering opportuun is, de rechtsgrond van deze vordering te bepalen en de relevantie van de middelen die in dat verband kunnen worden aangevoerd".
Verder kan vastgesteld worden dat art. 31 EEX-Vo toepassing vindt, ook al bevindt de woonplaats van eiseres op derdenverzet zich niet in een door de EEX Verordening gebonden staat, vermits art. 31 een autonome rechtsgrond vormt en nu het vaststaat dat het geschil onder de materiële bevoegdheid van de Verordening valt.
Bovendien verleent art. 2 EEX – Verordening bevoegdheid aan de rechtbanken van de Lidstaat waar de verweerder gedomicilieerd is en onder domicilie of woonplaats dient te worden verstaan ofwel de statutaire zetel, ofwel het hoofdbestuur of de hoofdvestiging met name de plaats waar de wilsvorming en eigenlijke ondernemingsleiding van de vennootschap plaatsvinden, d.i. meestal de plaats waar de leidinggevende organen de voor de activiteit van de vennootschap wezenlijke beslissingen treffen.
De hoofdvestiging is dan weer de plaats waar zich het zwaartepunt van de economische, industriële of commerciële bedrijvigheid van de vennootschap bevindt.
In casu is dit ongetwijfeld de plaats waar het bestuur (cfr. Het hoger geciteerde management) wordt uitgeoefend.
Eiseres op derdenverzet houdt verder voor dat (S NV) slechts haar agent is, en dat zij bij haar agent geen keuze van woonplaats heeft gedaan zodat de betekening van de Beschikking niet rechtsgeldig zou zijn gebeurd en derhalve nietig zou zijn.
Uit hoger aangehaalde analyse blijkt evenwel dat (S NV) niet als agent kan worden beschouwd, maar in tegendeel de partij is waar het bestuur van 150 schepen door een 40-tal personeelsleden wordt waargenomen (de cijfers worden door eiseres op verzet niet tegengesproken).
Minstens kan gesteld worden dat eiseres door uitsluitend op te treden via haar ‘zetel’ in België een toerekenbare schijn creëert waardoor het legitieme vertrouwen van derden, die in contact komen met een bedrijf gevestigd in België, ernstig kan geschaad worden.
Conclusie: deze rechtbank is bevoegd om zich over een vordering tot aanstelling van een deskundige uit te spreken.
Blijft de vraag naar de gegrondheid van het derdenverzet.
art. 584 2de lid Ger. W. stelt dat de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel bij voorraad uitspraak kan doen in de gevallen die hij spoedeisend acht, in aangelegenheden die tot zijn bevoegdheid behoren.
De urgentie wordt beoordeeld zowel op het ogenblik van het instellen van de vordering als op het ogenblik van de uitspraak.
Het spoedbegrip is bovendien relatief vermits aandacht dient besteed te worden aan de omstandigheden die ingeroepen worden ter staving of ontkenning van de urgentievoorwaarde.
Traditioneel wordt immers het kort geding ontzegd aan de eiser die, in de gegeven omstandigheden te lang heeft gewacht of de toestand van spoed zelf heeft in het leven geroepen.
Vooreerst kan slechts vastgesteld worden dat de dagvaarding in derdenverzet geen melding maakt van enige urgentie of hoogdringendheid.
Verder werd er verzet aangetekend op 12 januari van dit jaar en werd de zaak zoals op het zittingsblad vermeld staat, tot vijfmaal toe op verzoek van partijen verdaagd en een laatste maal door deze Rechtbank naar de rol verzonden om uiteindelijk behandeld te worden op 18 oktober 2006, hetzij meer dan 10 maanden na de inleiding.
Dit getuigt van een totaal gebrek aan urgentie.
De vordering is dan ook ongegrond.
OM DEZE REDENEN,
De Rechtbank,
(…)
Verklaren Ons bevoegd om van het derdenverzet kennis te nemen,
Verklaren dit verzet ontvankelijk, doch ongegrond en wijzen eiseres op derdenverzet ervan af.
Bevestigen de bestreden Beschikking in al haar onderdelen