I. DE VORDERINGEN
De vordering van de eiseres op hoofdeis strekt er – na herleiding bij conclusie van 30 september 2008 – nog toe om de verweerster op hoofdeis te horen veroordelen tot betaling aan haar van de kosten van het geding; dit alles middels een bij voorraad uitvoerbaar vonnis, niettegenstaande enig rechtsmiddel, zonder borgstelling en met uitsluiting van de mogelijkheid tot kantonnement.
Wat de tegenvordering betreft argumenteert zij tot het afwijzen ervan als ontvankelijk doch ongegrond.
De verweerster op hoofdeis betwist de internationale – minstens de territoriale – bevoegdheid van de rechtbank; minstens vordert zij dat de hoofdvordering zou worden afgewezen als niet toelaatbaar conform art. 807 Ger. W., in ondergeschikte orde als onontvankelijk wegens verjaring en in uiterst ondergeschikte orde als ongegrond.
Zij stelt een tegenvordering in die ertoe strekt de eiseres op hoofdeis te horen veroordelen tot betaling aan haar van de som van 1.000, EUR wegens tergend en roekeloos geding, meer de kosten van het geding, inclusief een rechtsplegingsvergoeding van 5.000, EUR.
II. DE FEITEN
Ingevolge een transportopdracht van (…) Ltd. (vennootschap naar Hongaars recht) haalde de verweerster op hoofdeis een lading tomaten op bij de eiseres op hoofdeis op 7 april 2006 en leverde die op 9 april 2006 bij (…).
Op 31 januari 2008 zond de eiseres op hoofdeis een dagvaarding uit aan de verweerster op hoofdeis op grond van een onbetaalde factuur nr. 0502637 van 6 april 2006.
Op 8 februari 2008 schreef de verweerster op hoofdeis dat zij geen kennis had van enige betwisting. Zij stuurde een kopie van de CMR – vrachtbrief waaruit blijkt dat de goederen correct aan (…) werden geleverd.
Bij brief van 26 februari 2008 maakte de eiseres op hoofdeis aanspraak op een bedrag van 3.174,46 EUR aan gedingkosten. Zij verklaarde dat de dagvaarding had kunnen vermeden worden als de verweerster op hoofdeis op haar aangetekende brief van 10 juni 2008 zou hebben gereageerd.
III. BESPREKING
Bij nazicht van de stukken blijkt dat er geen contractuele band bestaat tussen de partijen.
Een kopij van de factuur op grond waarvan de eiseres op hoofdeis dagvaardde wordt niet voorgelegd. Bovendien zou deze factuur op naam van de koper niet van de transporteur moeten spreken. De transportopdracht zelf ging dan weer uit van de koper en niet van de eiseres op hoofdeis.
Derhalve kan de eiseres op hoofdeis zich niet beroepen op haar algemene factuurvoorwaarden, noch op art. 5 van VO 44/2001 of op art. 31 CMR-verdrag. Al deze bevoegdheidsgronden veronderstellen een contractuele band met de gedaagde partij. Het Belgisch wetboek IPR is verder inderdaad niet van toepassing. VO 44/2001 heeft inderdaad voorrang.
De rechtbank is zonder internationale rechtsmacht.
Wat de tegenvordering betreft stelt de rechtbank vast dat:
– De eiseres op hoofdeis een vordering heeft ingesteld op grond van een factuur die niet wordt voorgelegd en waarin een verkoopprijs zou worden gefactureerd voor goederen die de verweerster op hoofdeis niet heeft gekocht maar enkel heeft vervoerd;
– De verweerster op hoofdeis – anders dan de eiseres op hoofdeis voorhield – niet in opdracht van de eiseres op hoofdeis het transport uitvoerde;
– Het transport behoorlijk werd uitgevoerd;
– Het dossier geen spoor bevat van de beweerde vele ingebrekestellingen aan de verweerster op hoofdeis. Enkel een vermeende aangetekende brief van 10 juni 2008 wordt voorgelegd, waarbij evenwel het verzendingsbewijs ontbreekt en waarvan de verweerster op hoofdeis de ontvangst betwist.
Uit dit alles volgt dat de eiseres op hoofdeis wist of diende te weten dat zij geen contractuele vordering tegen de verweerster op hoofdeis kon instellen voor de Belgische rechtbank.
Gezien het kennelijk onredelijk karakter van de vordering dient de eiseres op hoofdeis tot de maximum rechtsplegingsvergoeding te worden veroordeeld.
Daarnaast kan geen vordering wegens tergend en roekeloos geding worden toegekend, omdat geen twee schadevergoedingen voor dezelfde schade kunnen worden toegekend en de maximale rechtsplegingsvergoeding kan geacht worden om de schade van de verweerster op hoofdeis afdoende te vergoeden.
OP DIE GRONDEN, DE RECHTBANK,
Rechtdoende op tegenspraak,
Gelet op de artikelen 2, 32, 34, 36, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
Verklaart zich zonder rechtsmacht om kennis te nemen van de betwisting tussen partijen.