1.FEITEN EN RECHTSPLEGING.
In het tussenarrest van 18 januari 2008 heeft het arbeidshof een overzicht gegeven van de feiten en de rechtspleging en er kan hiernaar worden verwezen.
De debatten werden heropend om de door partijen ondertekende Nederlandstalige versie van het schrijven dd. 19 april 2002 voor te brengen, samen met een meer precieze becijfering van de gevorderde ontslagvergoeding, de inhouding op het loon en het achterstallig loon juni 2004; tevens werden geïntimeerden uitgenodigd om de akte van betekening van het vonnis van de eerste rechter voor te leggen.
Partijen brengen de gevraagde documenten voor en de heer B. preciseert en herleidt zijn vordering i.v.m. het saldo opzeggingsvergoeding cijfermatig tot euro 298.396,32.
Zijn overige vorderingen behoudt hij ongewijzigd en hij brengt ook geen bijkomende elementen aan.
2. BEOORDELING.
Op basis van de betekeningakte van 9 mei 2006 van het bestreden vonnis kan vastgesteld worden dat het hoger beroep, ontvangen ter griffie van het arbeidshof te Brussel op 8 juni 2006, tijdig werd ingesteld. Het is regelmatig naar vorm en ook aan de andere ontvankelijkheidvereisten is voldaan. Het is derhalve ontvankelijk.
Gelet op de heropening van de debatten houdt het arbeidshof rekening met de syntheseberoepsconclusies, die door de partijen werden neergelegd voor de heropening van de debatten en met de beroepsconclusies na heropening debatten van geïntimeerden en met de punten F, G en H (p. 28-31) van de syntheseconclusie na heropening der debatten van appellant.
2.1 De arbeidsverhouding van de heer B..
De heer B. houdt voor dat hij gewoonlijk tewerkgesteld was in de Belgische vestiging van de Exxon Mobil groep, met name het Esso Coordination Center bvba en dat deze ook het werkgeversgezag over hem uitoefende; hij betwist dat hij gedetacheerd werd vanuit Mobil Oil Turk, die na zijn omzwervingen in de Exxon vestigingen te Nederland, UK en VSA geen effectief werkgeversgezag meer over hem uitoefende.
In de thans voorgelegde geschreven arbeidsovereenkomst van 19 april 2002 lezen we dat Mobil Oil Turk als werkgever wordt aangeduid, maar ook dat de overeenkomst van werkgeverszijde werd ondertekend door mevrouw Ineke van den Bogerd voor en namens Esso Coördination Center en Mobil Oil Turk.
De overeenkomst vangt aan als volgt:
Esso Coördination Center treedt thans op als tewerkstellingscoördinator voor en namens Mobil Oil Turk, de zustermaatschappij in uw land van herkomst en in eigen naam, de zustermaatschappij in hun land van detachering (de "Maatschappij") (onze onderlijning).
Hieruit kan afgeleid worden dat Esso Coördination Center niet alleen optrad voor en namens Mobil Oil Turk, maar ook in eigen naam handelde en dat zij dus mede het werkgeversgezag over de heer B. uitoefende, gelet op zijn tewerkstelling als Process Analyst te Machelen.
Weliswaar wordt in deze arbeidsovereenkomst herhaaldelijk de benaming detachering gebruikt, maar dit begrip verwijst naar een tijdelijke uitzending van een werknemer naar een ander land zonder dat de organische band met de uitzendende werkgever wordt verbroken.
Kettingdetachering is onmogelijk, omdat dan juist de organische band met de werkgever per definitie verbroken wordt (B. DE PAUW, De detachering van werknemers van en naar België – Inhoudelijke voorwaarden, Or. 2000, 49-50).
Tevens impliceert de organische band met de uitzendende werkgever dat de werknemer na beëindiging van de korte tijdelijke tewerkstelling terugkeert naar de uitzendende werkgever en aldaar zijn arbeidsverhouding voortzet.
Het tewerkstellingsparcours van de heer B. wijst op kettingdetachering, waarbij de organische band met Mobil Oil Turk niet meer aanwezig is. In feite werkte de heer B. voor de diverse landelijke entiteiten van de Exxon groep als SAP specialist en muteerde zijn tewerkstelling van het ene land naar het volgende.
Bovendien wordt in artikel 4 van de overeenkomst van 19 april 2002 bepaald dat de duur van de detachering gold voor onbepaalde tijd, zij het dat men verwachtte dat deze detacheringduur 24 maanden zou bedragen; hieruit volgt niet dat het de bedoeling was om slechts een korte tijdelijke tewerkstelling in een ander land te garanderen met behoud van de organische band met de uitzendende werkgever.
De beëindiging van de tewerkstelling illustreert bijkomend dat de heer B. zijn arbeidsverhouding niet kon verder zetten bij Mobil Oil Turk.
Anders dan de overeenkomst van 19 april 2002 wil doen uitschijnen, hebben we hier dan ook niet te maken met een eigenlijke detachering. De heer B. werkte voor de Exxon Mobil groep en dit werd juridisch vormgegeven door een overeenkomst, die hij zowel met Esso Coördination Center als met Mobil Oil Turk afsloot. De overeenkomst werd aangegaan voor onbepaalde tijd, zij het dat een vermoedelijke tewerkstellingsduur bij wijze van indicatie werd aangegeven. In de overeenkomst worden een aantal typische onkosten en voordelen voor expat-medewerkers toegekend.
De tewerkstelling voor de groep wordt geïllustreerd door artikel 20 m.b.t. vertrouwelijke informatie en belangenconflicten, waarbij uitdrukkelijk verwezen wordt naar de gelding van deze afspraken t.a.v. de zustermaatschappijen, zijnde de maatschappijen waarvan 50% of meer van de aandelen, rechtstreeks of onrechtstreeks, in het bezit zijn van en/of gecontroleerd worden door Exxon Mobil Corporation.
De eerder sporadische contacten met Mobil Oil Turk tonen aan dat het werkgeversgezag grotendeels uitgeoefend werd door Esso Coördination Center te Machelen, waar de heer B. als proces-analist gewoonlijk tewerkgesteld was.
Het arrest Weber van het Hof van Justitie (H.v.J. 27 februari 2002, C. -37/00) doet hieraan geen afbreuk. In de overwegingen 53 en 54 van het arrest zegt het Hof immers dat geen rekening moet gehouden worden met de totale duur van de tewerkstelling bij verschillende entiteiten "indien het voorwerp van het geschil, gelet op alle feitelijke gegevens van het geval, nauwere aanknopingspunten met een andere plaats van arbeid heeft", wat het geval is, indien de werknemer, na zijn werkzaamheden gedurende zekere tijd te hebben gericht op plaats A, nadien volgens de duidelijke wil van de partijen op duurzame wijze zijn werkzaamheden moet verrichten op plaats B.
In casu blijkt deze duidelijke wil van partijen juist uit hun overeenkomst van 19 april 2002.
In dat geval is het de nieuwe locatie die moet beschouwd worden als de plaats waar de werknemer gewoonlijk werkt. Bij een opeenvolging van verschillende plaatsen waar de werknemer gewoonlijk werkt, is het dus de actuele (met andere woorden de laatste) plaats die in aanmerking moet worden genomen op voorwaarde dat die wijziging ondersteund wordt door de duidelijke wil van de partijen (H. Storme en S. Bouzoumita, Arbeidsovereenkomsten in internationaal privaatrecht, NjW, 2005, 298, nr 21).
De overige feitelijke vaststellingen, waarnaar partijen verwijzen, staan er niet aan in de weg dat de heer B. een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten met Esso Coördination Center in eigen naam en met Mobil Oil Turk, waarvoor Esso Coördination Center als tewerkstellingscoördinator optrad en waarbij hij zijn functie van proces-analist uitoefende in het Coördination Center te Machelen; de gewoonlijke tewerkstelling vond aldus plaats in België.
Ten onrechte houden geïntimeerden voor dat Esso Coördination Center enkel als derde het loon van de heer B. zou uitbetalen; Esso Coördination Center trad immers mede op als werkgever en oefende het werkgeversgezag alleszins daadwerkelijk uit.
2.2 De bevoegde rechter.
Partijen bespreken onze bevoegdheid zowel vanuit de Verordening 44/2001 van 22 december 2001 (de zogenaamde Brussel I – Verordening) als vanuit het Belgisch Wetboek internationaal privaatrecht (W.I.P.R.).
Gelet op hetgeen hierboven reeds vastgesteld onder 2.1, is vanuit beide opzichten de Belgische rechter bevoegd, daar de woonplaats van de bvba Esso Coördination Center gelegen is te Diegem (artikel 19. 1 van de Brussel I Verordening) en de gewoonlijke plaats van tewerkstelling eveneens in België gelegen is (artikel 19. 2 van deze verordening en artikel 97 §2 van het W.I.P.R.).
Ten onrechte heeft de eerste rechter zich dan ook onbevoegd verklaard.
2.3 Het toepasselijke recht.
Alhoewel in de overeenkomst van 19 april 2002 geen uitdrukkelijke rechtskeuze voor het Belgisch recht gebeurde, is dit recht van toepassing.
Dit volgt uit artikel 6.2 van het Verdrag van 19 juni 1980 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, goedgekeurd door de wet van 14 juli 1987 (genaamd EVO- verdrag), dat bepaalt dat het recht van een arbeidsovereenkomst beheerst wordt door het recht van het land waar de werknemer ter uitvoering van de overeenkomst gewoonlijk zijn arbeid verricht, zelfs wanneer hij tijdelijk in een ander land te werk is gesteld.
Uit hetgeen hierboven is gesteld onder 2.1 volgt dat de heer B. gewoonlijk tewerkgesteld was in België, met name in het Esso Coördination Center te Machelen.
Men mag er van uitgaan dat het de bekommernis van artikel 6. 2 van het EVO verdrag geweest is dat men heeft willen vermijden dat de werknemer, die tijdelijk naar het buitenland gedetacheerd wordt voor een beperkte opdracht, ingevolge deze detachering de bescherming van zijn gewone plaats van tewerkstelling zou verliezen (vgl. H. Storme en S. Bouzoumita, aw, p. 306, nr. 49).
Een dergelijke situatie ligt hier echter niet voor, gelet op de zogenoemde kettingdetachering, waardoor men niet kan spreken van een tijdelijke tewerkstelling in het buitenland met een beperkte opdracht, waarbij men een organische band behield met de uitzendende werkgever.
Het toepasselijke recht wordt dan ook bepaald door het recht van het werkland, zijnde hier het Belgische recht.
2. 4 Het ontslag en de ontslagvergoeding.
Niet betwist wordt dat de heer B. met ingang van 30 juni 2004 werd ontslagen door middel van een schrijven van Mobil Oil Turk van 22 juni 2004, betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot van 29 juni 2004; in deze brief wordt verwezen naar de tewerkstelling bij bvba Esso Coördination Center, waar de functie van de heer B. verviel op 30 juni 2004.
Dit gebeurde in overeenstemming met Esso Coordination Center.
Voorafgaandelijk was de heer B. hiervan op de hoogte gebracht door Esso Coördination Center, die overigens reeds in een schrijven van 26 mei 2004 de beëindiging van de tewerkstelling bevestigde aan de eigenaar van het appartement van de heer B..
Het ontslag is niet aan vormvereisten gebonden en de ontslagbeslissing van Mobil Oil Turk en Esso Coördination Center, die beiden als werkgever optraden, staat dan ook vast.
Aangezien, ingevolge van wat hierboven werd vastgesteld onder 2.3, het Belgische recht van toepassing is, kan Mobil Oil Turk niet volstaan met een ontslagafhandeling ingevolge de Turkse wetgeving.
Bij toepassing van artikel 82 § 3 van de Belgische arbeidsovereenkomstenwet van 3 juli 1978 wordt de opzeggingstermijn door de rechter bepaald met inachtneming van de op het tijdstip van de kennisgeving van beëindiging van een overeenkomst bestaande kans om een gelijkwaardige betrekking te vinden en dit rekening houdend met de anciënniteit, de leeftijd van de werknemer, de uitgeoefende functie en het loon volgens de gegevens eigen aan de zaak (Cass., 8 september 1980, Arr. Cass., 1980-1981, 17; Cass., 17 september 1975, T.S.R. 1976, 14; Cass., 3 februari 1986, J.T.T. 1987, 58; Cass., 4 februari 1991, R.W. 1990-1991, 1407) en met inachtneming van de wederzijdse belangen van partijen (Cass., 19 januari 1977, Arr. Cass. 1977,5 161; Cass., 9 mei 1994, Soc. Kron. 1994,2 153).
Partijen hebben voornamelijk discussie omtrent de anciënniteit en de becijfering van het basisloon.
2.4.1. De anciënniteit.
De opzeggingstermijn wordt bepaald volgens het aantal jaren dat de werknemer ononderbroken in dienst is bij dezelfde werkgever, in de zin van exploitatie-eenheid (Cass., 15 april 1985, J.T.T. 1985, 356 met noot; Cass., 9 maart 1992, R.W. 1992 -93, 291 met noot; Cass., 18 mei 1992, R.W. 1992-93, 293 met conclusie O.M.).
Indien twee ondernemingen, zoals een moedermaatschappij en een dochtervennootschap, eenzelfde, een gelijkaardige of aanvullende economische finaliteit hebben en opeenvolgend een werknemer tewerkstellen, dienen deze ondernemingen als eenzelfde werkgever te worden beschouwd, ongeacht het feit dat de juridische entiteit van de vennootschappen verschilt (Arbh. Brussel, 23 mei 1980, J.T.T. 1981,75; Arbh. Brussel, 3 februari 1987, Inl. Soc. Secr. 1987, 16; Arbh. Brussel, 4 maart 1980, Med. V.B.O. 1981, 1909; Arbh. Brussel, 2 december 1980, Med. V.B.O. 1982, 768).
Datzelfde geldt bij zustervennootschappen van eenzelfde groep.
In de ontslagbrief van 22 juni 2004 wordt uitdrukkelijk verwezen naar de arbeidsovereenkomst van de heer B. van 25 februari 1983, ingevolge waarvan hij sinds 1 februari 1990 naar buitenlandse zusterbedrijven van Exxon Mobil gedelegeerd en tewerkgesteld werd. Hieruit volgt dat deze verschillende bedrijven beschouwd dienen te worden als eenzelfde werkgever voor het bepalen van de opzeggingstermijn.
De anciënniteit van de heer B. beliep dan ook de periode van 25 februari 1983 tot 30 juni 2004, hetzij 21 jaar en 4 maanden.
2.4.2. Het basisloon voor de berekening van de opzeggingsvergoeding.
Het arbeidshof gaat uit van het herleide basisloon, zoals dit door de heer B. wordt voorgebracht na de heropening van de debatten.
Geïntimeerden aanvaarden hiervan volgende berekeningsonderdelen:
- euro 5.198,14 x 13 = euro 67.575,82
- expatpremie euro 519,81 x 12 = euro 6.237,72
totaal euro 73.813,54
De andere posten die de heer B. in zijn jaarloon opneemt, worden betwist; ze hebben allen te maken met de uitzending van de heer B. van Turkije naar België en zijn volgens geïntimeerden dan ook kosten eigen aan de werkgever.
De heer B. handhaaft deze onderdelen als loon of minstens als voordelen ingevolge de overeenkomst en stelt dat zijn maandloon moet worden vermenigvuldigd met 13,92, omdat hij ook gerechtigd is op dubbel vakantiegeld; de becijfering van de expat-premie op jaarbasis wordt door hem aanvaard.
Met uitzondering van het dubbel vakantiegeld hebben de betwiste posten allen te maken met de bijzondere kosten die de heer B. had ingevolge zijn oorspronkelijke uitzending van Turkije naar de diverse plaatselijke entiteiten van Exxon Mobil, met als laatste post België.
De aldus betaalde bedragen kunnen voor een gedeelte een vergoeding uitmaken voor de meerkost die de werknemer heeft ingevolge zijn tewerkstelling in telkens een ander land, zodat ze niet als loon moeten worden beschouwd, maar wel als kosten eigen aan de werkgever ingevolge de kettingzending en dus voortvloeiend uit de uitvoering van de arbeidsovereenkomst.
Deze overeenkomst was immers de resultante van een permanente mutatie binnen de lokale entiteiten van de groep, waardoor de gewone plaats van tewerkstelling kon wisselen, maar waarbij men als financiële standaard de vertreksituatie in Turkije bleef hanteren. Het is aannemelijk dat deze vorm van tewerkstelling als ex-pat specifieke kosten eigen aan de werkgever meebracht.
De internationale goederen- en dienstenstandaard wordt omschreven in artikel 10 b) van de overeenkomst van 19 april 2002 en beoogt de kosten te vergoeden, die het gevolg zijn van het verschil in levensstandaard tussen Turkije en België. Deze vergoeding kan tegemoet komen aan de kosten en verplichtingen die verband houden met zijn functie en zending (A. De Reymaecker en W. Van Linden, Vergoedingen toegekend aan buitenlandse kaderleden: een stand van zaken, Or. 2001, 14 en de rechtspraak geciteerd in de voetnoten 5, 6 en 7).
In deze zaak verhoudt de vergoeding zich ten overstaan van het eigenlijke loon als euro 3.832,75 tegenover euro 5.198,14.
De vergoeding is dan ook overgewaardeerd en verbergt een gedeelte loon;
het Arbeidshof aanvaardt een bedrag van euro 2.000.
De kosten in verband met huisvesting en nutsvoorzieningen worden omschreven in artikel 10 c) van de overeenkomst van 19 april 2002 en vergoeden de kosten die het gevolg zijn van het feit dat de heer B. omwille van zijn specifieke tewerkstellingsituatie niet in de mogelijkheid is om zich een vaste woonst aan te schaffen en steeds aangewezen is op huuronkosten in het buitenland.
Dit kostenonderdeel werd geraamd door externe consultants die de huuronkosten in Turkije en België vergeleken. (Vgl. A. De Reymaecker en W. Van Linden, a.w., 13).
Het Arbeidshof kan deze kosten als reëel aanvaarden.
De geconsolideerde toelage voor reizen wordt omschreven in artikel 10 e) van de overeenkomst van 19 april 2002 en is gebaseerd op de noodzaak voor de expatriate om af en toe in het jaar zijn familieleden in het thuisland te kunnen bezoeken en zijn belangen aldaar te behartigen (Vgl. A. De Reymaecker en W. Van Linden, a.w., 16 en de rechtspraak geciteerd in de voetnoot 3).
Een forfaitair maandelijks bedrag van euro 750,74 is hier overdreven, euro 350 dient te volstaan.
Mits de toegepaste correcties kunnen de aangerekende vergoedingen aanvaard worden als onkosten voortvloeiend uit de uitzending, die in de hier gegeven omstandigheden door de werknemer moeten gemaakt worden omwille van de specifieke modaliteiten van zijn arbeidsovereenkomst. Ze dienen dan ook niet in het jaarloon voor de berekening van de opzeggingsvergoeding te worden opgenomen.
De heer B. stelt terecht dat voor de berekening van zijn jaarloon zijn maandloon moet worden vermenigvuldigd met 13,92, daar hij aanspraak kan maken op dubbel vakantiegeld.
Op grond van artikel 6 van het EVO verdrag is het Belgisch arbeidsrecht van toepassing; de detacheringregeling kan niet op hem worden toegepast, gelet op zijn gewoonlijke tewerkstelling in België, zodat ook het Belgisch sociaal zekerheidsrecht geldt; alleszins had hij dus recht op dubbel vakantiegeld.
Het basisloon voor de berekening van de opzeggingsvergoeding kan dan ook worden becijferd als volgt:
- euro 5.198,14 x 13,92 = euro 72.358,11
- expatpremie euro 519,81 x 12 = euro 6.237,72
- loon begrepen in internationale goederen- en dienstenstandaard
euro 1832,75 x 12 = euro 21.993,00
- loon begrepen in reistoelage 400,74 x 12 = euro 4.808.88
totaal euro 105.397,71
Rekening houdend met de anciënniteit van 21 jaar en 4 maanden, de leeftijd van 48 jaar, de functie van SAPproces analist en het jaarloon van
euro 105.397,71 kan zijn kans om spoedig een gelijkwaardige betrekking te vinden worden geraamd op een termijn van 20 maanden. Het arbeidshof houdt hier vooral rekening met de aard van de functie gekoppeld aan de internationale reikwijdte van de arbeidsmarkt voor betrokkene, die faciliterend werken voor het vinden van een nieuwe dienstbetrekking.
De opzeggingsvergoeding kan dan ook worden begroot op
euro 105.397,71/12 x 20 = euro 175.662,85
onder aftrek van het uitbetaalde bedrag of euro 18.359,97totaal euro 157.302,88
Wat de intresten betreft, werd het Koninklijk Besluit van 3 juli 2005 door de wetgever bekrachtigd via de wet van 8 juni 2008 houdende diverse bepalingen (B.S. 16 juni 2008).
Hieruit volgt dat de intresten op de toegekende bedragen slechts kunnen berekend worden op de nettobedragen,daar het ontslag dateert van 30 juni 2004, zijnde voor 1 juli 2005.
Geïntimeerden dienen de overeenstemmende sociale en fiscale documenten af te leveren en het arbeidshof veroordeelt hen onder verbeurte van een aangepaste dwangsom, daar niet aangetoond wordt dat deze in het verleden op een correcte wijze zijn overgemaakt.
Gelet op de arbeidsovereenkomst aangegaan door Esso Coördination Center en Mobil Oil Turk, zijn beide werkgevers solidair gehouden tot het voldoen van dit onderdeel van de vordering.
In zoverre is het hoger beroep gegrond.
2.5 De inhoudingen tussen juni 1995 en juni 2004 ten bedrage van
euro 46.428,65.
De heer B. houdt voor dat er onterecht een bedrag van zijn loon zou zijn afgehouden ten bijdrage van in totaal euro 46.428,64 netto. Deze inhoudingen worden aangevochten op basis van artikel 23 van de loonbeschermingswet van 12 april 1965, maar ze hebben klaarblijkelijk ook nog betrekking op de tewerkstelling van de heer B. in het V.K. en de V.S.A., waarbij niet aangetoond wordt dat aldaar het Belgische recht zou moeten toegepast worden.
Hij verwijst naar wat intern e-mail verkeer en naar een excel-blad zonder enig bijkomend bewijskrachtig stuk; niettegenstaande het arbeidshof de heer B. bij tussenarrest heeft uitgenodigd zijn vordering te verduidelijken en te preciseren, blijft hij zich beperken tot vage beweringen die niet verifieerbaar zijn, zodat hij zijn vordering niet aantoont.
2.6 Het loon voor juni 2004.
Ook hier blijft de vordering zeer vaag, ondanks de uitdrukkelijke uitnodiging van het arbeidshof om een precieze afrekening voor te brengen.
Dit blijkt reeks uit de bewering van appellant dat zijn loon van juni 2004 niet zou betaald zijn, terwijl hij in het beschikkend gedeelte van zijn conclusie een provisioneel bedrag vraagt onder aftrek van hetgeen eventueel betaald werd.
Bij gebrek aan een precieze vordering kan dit onderdeel niet worden toegekend.
2. 7. Misbruik van ontslagrecht.
De heer B. houdt voor dat het ontslag met rechtsmisbruik gepaard ging, omdat Esso Coördination Center reeds op 28 mei 2004 het ontslag had aangekondigd aan de verhuurder van zijn woning. Dit enkele feit laat niet toe te beslissen dat het ontslagrecht op een abnormale wijze zou zijn uitgeoefend.
De opzeggingsvergoeding heeft een forfaitair karakter en dekt de volledige schade die door het ontslag werd veroorzaakt, zowel de materiële als de morele schade (Cass., 7 mei 2001, J.T.T. 2001, 410).
Gelet op het forfaitair karakter van de opzeggingsvergoeding kan een vergoeding wegens misbruik van ontslagrecht slechts worden toegekend voor andere schade dan deze die voortvloeit uit het verlies van de dienstbetrekking, m.a.w. voor schade die niet veroorzaakt is door het ontslag zelf, maar door met het ontslag gepaard gaande omstandigheden (Cass., 26 september 2005, Soc. Kron. 2006,69).
De heer B. blijft in gebreke aan te tonen dat hij dergelijke bijkomende schade zou geleden hebben
Dit onderdeel van zijn vordering is dan ook ongegrond.
OM DEZE REDENEN
HET ARBEIDSHOF
Gelet op de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken zoals tot op heden gewijzigd, inzonderheid op artikel 24,
Recht sprekend op tegenspraak,
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond,
Vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw recht doende,
Verklaart de oorspronkelijke vordering ontvankelijk en gedeeltelijk gegrond,