unalex.eulex
  • nl | ...
  • unalex Law Library
  • Commentaars
  • EuLF
  • General Source Information
  • Regelgevende teksten
  • Jurisprudentie
  • unalex Compendium
  • unalex Projects
  • Project Library
  • unalex Platform
  • PopUpAfkortingen
unalex. Jurisprudentie BE-39
Edited by

unalex unalex editorial team

Zoek
Search case law
Last consulted
BE-39
Citation
Citations in unalex
unalex Cite this judgment
unalex editorial team
unalex Report new cases
unalex Contact the editors
unalex.
You are in monolingual mode.Klick to see all languages.

unalex. Jurisprudentie

BE-39  



Hof van beroep Antwerpen (BE) 27.06.2000 - 1999/AR/2480 - 2001/6
Art. Verdrag op 27 september 1968 – unalexRechtsgebieden die van het toepassingsgebied van de Brussel Ia-Verordening uitgesloten zijn –unalexSociale zekerheid –unalexTerugvordering ingesteld door een orgaan van de sociale zekerheid tegen een derde

Hof van beroep Antwerpen (BE) 27.06.2000 - 1999/AR/2480 - 2001/6, unalex BE-39


Skip Navigation Links.
Citations in unalex




-   

De arrondissementsrechtbank te Breda (Nederland) heeft geïntimeerde bij beschikking van 22 juli 1996 veroordeeld terzake van kosten van bijstand ten behoeve van mevrouw H. M. M. Kil en van de minderjarige Tamara Gerardus Maria Baten, geboren op 29 mei 1982, tot de betaling van:

a. een som van NLG 3.706,68 betreffende de periode van 9 januari 1996 tot 1 maart 1996,

b. een som van NLG 2.127,91 per maand vanaf 1 maart 1996 zolang de bijstandverlening voortduurt;

Iedere partij werd verwezen in de eigen gedingkosten: op verzoek van appellante werd aan voormelde beschikking door de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout op 11 februari 1998 het exequatur verleend.

De exequatur beschikking werd aan geïntimeerde betekend bij gerechtsdeurwaardersexploot van 21 april 1998.

Geïntimeerde heeft tegen de tenuitvoerlegging op 20 mei 1998 verzet gedaan.

Het (eerste) beroepen vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout van 17 maart 1999 heeft het verzet van geïntimeerde ontvankelijk en reeds gedeeltelijk gegrond verklaard door rechtens te zeggen "dat de erkenning en uitvoering van de beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Breda dd. 22/07/1996 betreffende de persoonlijke onderhoudsuitkeringen voor mevrouw Kil niet mogelijk is gelet op de onverenigbaarheid met het vonnis EOT dd. 14/05/1987 waarin impliciet de authentieke akte verleden voor notaris Eyskens dd. 25/03/1986 is vervat en bekrachtigd".

Het (tweede) beroepen vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Turnhout van 23 juni 1999 heeft, verder recht doende op het voormelde verzet van geïntimeerde, rechtens gezegd "dat de erkenning en de uitvoering van de beslissing van de Arrondissementsrechtbank te Breda dd. 22 juli 1996 betreffende de onderhoudsuitkeringen voor de minderjarige dochter Tamara niet mogelijk is gelet op de onverenigbaarheid met het vonnis EOT dd. 14 mei 1987 waarin impliciet de authentieke akte verleden voor notaris Eyskens dd. 25 maart 1986 is vervat en bekrachtigd". Appellante werd verwezen in de gedingkosten.

Appellante stelde tegen beide voormelde vonnissen een naar vorm en termijn regelmatig hoger beroep in bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 3 september 1999. De zaak werd behandeld ter terechtzitting van 29 mei 2000.

Overwegende dat appellante vordert het verzet van geïntimeerde tegen de beschikking tot het verlenen van het exequatur ten aanzien van de voormelde beslissing van de Nederlandse rechter, bij wijziging van de beroepen vonnissen, ontvankelijk doch ongegrond te verklaren;

Dat geïntimeerde concludeert tot de bevestiging van de vonnissen a quo;

Overwegende dat appellante haar verzoek tot het verlenen van het exequatur blijkens haar verzoekschrift van 29 januari 1998 heeft laten steunen op de toepassing van art. 11 e.v. van het Verdrag van 28 maart 1925, gesloten tussen België en Nederland betreffende de territoriale rechterlijke bevoegdheid, betreffende het faillissement en betreffende het gezag en de tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, van scheidsrechtelijke uitspraken en van authentieke akten;

Dat de voormelde beschikking tot exequatur van 11 februari 1998 de aldus aangevoerde rechtsgrond niet heeft geraakt en art. 31 tot en met 35, 46 tot en met 49 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken ten grondslag van de beslissing heeft gelegd (EEX);

Dat appellante voor de eerste rechter de bevestiging van de beschikking tot het verlenen van het exequatur heeft gevorderd op grond van de bepaling van het EEX Verdrag;

Dat de eerste rechter, impliciet doch ondubbelzinnig de beschikking van 11 februari 1998 tot het verlenen van het exequatur wijzigende, met toepassing van art. 27.3. EEX-Verdrag heeft geweigerd wegens onverenigbaarheid van de beslissing in kwestie met een in België eerder tussen dezelfde partijen gegeven beslissing, de beoogde erkenning en uitvoerbaarverklaring te verlenen;

Overwegende dat appellante voor de appelrechter heeft aangevoerd dat haar eis diende te worden toegewezen op de oorspronkelijk aangevoerde rechtsgrond, te weten art. 11 e.v. van het voormelde Belgisch Nederlands Verdrag van 28 maart 1925, daaraan toevoegend dat het EEX Verdrag te dezen niet van toepassing is;

Dat appellante voorhoudt dat onderhavige zaak buiten het toepassingsgebied van het EEX Verdrag valt omdat het geen burgerlijke noch een handelszaak, zoals bedoeld door het EEX Verdrag (art. 1, lste lid EEX), zou betreffen; dat zij aanvoert dat de onderhavige zaak, die, volgens haar, gaat over een betwisting terzake van de sociale zekerheid, ingevolge art. 1, 2de lid, 3 EEX Verdrag zelfs uitdrukkelijk van toepassing van het EEX Verdrag is uitgesloten;

Overwegende dat het EEX Verdrag krachtens zijn art. 55 het voormelde Belgisch Nederlands Verdrag van 28 maart 1925 vervangt, behoudens, zoals art. 56 EEX bepaalt, ten aanzien van onderwerpen waarop het EEX Verdrag niet van toepassing is;

Dat appellante aldus opnieuw de kwestie heeft gesteld of haar verzoek tot het verlenen van het exequatur dient te worden beoordeeld met toepassing van het EEX Verdrag, dan wel met het Belgisch Nederlands Verdrag van 28 maart 1925;

Dat geïntimeerde de toepasbaarheid van het EEX Verdrag voorstaat;

Overwegende dat de feitelijke grondslag van de eis van appellante volgende elementen reveleert:

- Luc Baten was gehuwd met Helena Kil,

- hun huwelijk werd ontbonden door een echtscheiding bij onderlinge toestemming (het vonnis van echtscheiding werd overgeschreven in de akten van de ambtenaar van de burgerlijke stand te Brussel op 31 juli 1987),

- uit hun huwelijk werd op 29 mei 1982 Tamara Baten geboren,

- in de akten van regeling voorafgaandelijk de echtscheiding bedongen Luc Baten en Helena Kil met betrekking tot onderhoudsuitkeringen dat Luc Baten aan Helena Kil maandelijks een som van NLG 3.000, zou betalen als bijdrage tot de kosten van onderhoud en opvoeding van dochter Tamara, terwijl tussen de echtgenoten zowel tijdens de echtscheidingsprocedure als daarna geen enkele uitkering voor henzelf zou verschuldigd zijn,

- Helena Kil had zich met dochter Tamara gevestigd op het grondgebied van de gemeente Steenbergen (Nederland),

- de gemeente Steenbergen besliste in het kader van de (Nederlandse) Algemene Bijstandswet aan Helena Kil en dochter Tamara Baten bijstand te verlenen,

- de gemeente Steenbergen besliste later met toepassing van art. 92 e.v. Algemene Bijstandswet de volledige bruto kosten van de verleende bijstand te verhalen op Luc Baten,

- Luc Baten gaf uit eigen beweging geen gevolg aan het betalingsverzoek van de gemeente Steenbergen, waarna het college van burgemeester en wethouders van laatstgenoemde op 2 mei 1996 met toepassing van art. 120 Algemene Bijstandswet besliste tot het verhaal in rechte,

- de vordering tot verhaal van de gemeente Steenbergen werd gebracht voor de arrondissementsrechtbank te Breda, die oordeelde zoals voormeld;

Overwegende dat de onderhavige zaak, zoals blijkt uit het voorafgaande, een vordering betreft van de overheid, met name van een gemeentebestuur, tegenover een particulier;

Dat blijkt dat het EEX van toepassing kan zijn op een geschil tussen een overheidsinstantie en een particulier, doch dat dit anders is wanneer de overheidsinstantie handelt krachtens overheidsbevoegdheid (H.v.J., 14 oktober 1976, LTU/Eurocontrol, zaak 29/76, Jur., 1976, 1541; H.v.J., 16 december 1980, Staat der Nederlanden/Rüffer, zaak 814/79, Jur., 1980, 3807);

Dat appellante, enerzijds, heeft aangehaald dat de Algemene Bijstandswet haar als gemeentelijke overheid het recht geeft bijstand te verlenen en verhaal uit te oefenen; dat zij aanvoert bij dit verhaal niet op te treden als gesubrogeerde in de rechten van de bijstandsgerechtigde, maar te handelen op grond van een eigen recht, haar verleend door de Algemene Bijstandswet;

Dat geïntimeerde, anderzijds, gewezen heeft op het feit dat appellante haar verhaalsrecht uitoefent ten aanzien van een ''persoon waarop de onderhoudsplicht rust zoals bedoeld in Boek I van het (Nederlands) Burgerlijk Wetboek;. Dat de aldus door partijen ingenomen standpunten de vraag doet rijzen of de betwisting in kwestie over het recht van de gemeentelijke overheid op een onderhoudsplichtige particulier naar Nederlands recht, met name in het kader van de toepassing van de Algemene Bijstandswet, een burgerlijke zaak is in de zin van art. 1 van het EEX-Verdrag;

Overwegende dat de beoordeling van de kwestie of het vonnis waarvan het exequatur is gevraagd al dan niet gewezen werd in een burgerlijke zaak in de zin van art. 1 EEX-Verdrag, de uitlegging van deze laatste verdragsbepaling impliceert;

Overwegende dat appellante daarenboven heeft laten gelden dat onderhavige zaak van de toepassing van het EEX-Verdrag is uitgesloten met toepassing van art. 1, 2de 1id, 3 EEX Verdrag omdat het een betwisting ter zake van de sociale zekerheid zou betreffen;

Dat ook de beoordeling van dit middel in het licht van wat voorafgaat, de uitlegging van de verdragsbepaling vereist;

Overwegende dat het Hof met toepassing van art. 1, 2.2. en 3.2 van het Protocol van 3 juni 1971 bij wijze van een prejudiciële vraag ambtshalve vermag de uitlegging van het EEX Verdrag te verzoeken aan het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen;

Dat het Hof het noodzakelijk oordeelt ter oplossing van deze zaak de hierna bepaalde vragen tot uitlegging te stellen;

OM DEZE REDENEN

HET HOF,

Recht doende op tegenspraak,

Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935;

Verklaart het hoger beroep van appellante ontvankelijk,

Alvorens verder recht te doen,

Beslist volgende prejudiciële vragen tot uitlegging van het EEX Verdrag te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg en verwijst hiertoe de zaak naar voormeld Hof:

1. Is een rechtsgeding betreffende een vordering tot verhaal op grond van de Nederlandse Algemene Bijstandswet, ingesteld door een verhaalsgerechtigde gemeente ten aanzien van een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld door art. 93 Algemene Bijstandswet, een burgerlijke zaak in de zin van art. 1, lste lid van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en kan een in dergelijk rechtsgeding gewezen rechterlijke beslissing om die reden binnen het toepassingsgebied van dit Verdrag vallen?

2. Is een rechtsgeding betreffende een vordering tot verhaal op grond van de Nederlandse Algemene Bijstandswet, ingesteld door een verhaalsgerechtigde gemeente ten aanzien van een onderhoudsplichtige, zoals bedoeld door art. 93 Algemene Bijstandswet, een zaak betreffende de sociale zekerheid in de. zin van art. 1, 2de lid, 3. van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken en valt een in dergelijk geding gewezen rechterlijke beslissing om die reden buiten het toepassingsgebied van dit Verdrag?

 





PopUpGebruikersgids
Imprint
Terms and conditions
Data privacy
unalex contacteren
Pricesheet

 

 

 

unalex. Het portaal voor internationaal rechtunalex.


unalex.