Voorgaanden
1. De betwisting van partijen houdt verband met het ongeval van 11 mei 1988 waarbij VAN LUCHENE Daniël bij de firma RENSON om het leven kwam toen de krukas van de pomp waarmee DE FRENE Frank een afvoerleiding aan het reinigen was, loskwam en hij getroffen werd door de aandrijfas van de pomp.
DE SMET Hilde, echtgenote van wijlen VAN LUCHENE Daniël, vorderde voor de eerste rechter zowel handelend in eigen naam als in haar hoedanigheid van moeder wettige beheerster over de persoon en de goederen van haar minderjarige kinderen VAN LUCHENE Tom en Céline op grond van art. 1384 lid 1 B.W. lastens DE FRENE een schadevergoeding van 130.852,68 EUR (5.278.584 BEF), meer de vergoedende rente vanaf 11 mei 1988, datum van het ongeval, de gerechtelijke rente en de kosten van het geding. Bij besluiten neergelegd op 27 februari 1992 herleidde DESMET Hilde haar vordering voor inkomstenschade tot 24.946,96 EUR (1.006.358) en breidde zij haar vordering uit met een bedrag van 8.439,68 EUR (340.456 BEF) voor extraprofessionele schade.
Bij verzoekschrift neergelegd op 25 april 1990 is de Verzekeringskas voor Arbeidsongevallen SECUREX, Gemeenschappelijke Kas, vrijwillig tussengekomen in het geding en vorderde zij lastens DE FRENE een vergoeding van 270.862,55 EUR (10.926.568 BEF), meer de vergoedende intresten van de gemiddelde datum van de uitgaven en de kosten van het geding. Naderhand herleidde SECUREX haar vordering tot een bedrag van 211.218,52 EUR (8.520.534 BEF) bij besluiten neergelegd op 14 juli 1993.
Op 13 juli 1990 ging DE FRENE Frank over tot dagvaarding in tussenkomst en vrijwaring van de N.V. DELVANO, invoerder en verkoper van de pomp, en de S.R.L. OFFICINE PRATISOLLI, thans S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI, fabrikant van de pomp. Bij besluiten neergelegd op 4 september 1990 vorderde DE FRENE lastens deze beide vennootschappen eveneens een schadevergoeding van 5.317,37 EUR (214.502 BEF), meer de vergoedende rente vanaf 11 mei 1988 en de gerechtelijke rente, uit hoofde van de schade aan de pomp.
Op 14 september 1990 ging de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI op haar beurt over tot dagvaarding in tussenkomst en vrijwaring van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI OFFICINE MECCHANICHE gezien deze instond voor het vervaardigen van de gietijzeren onderdelen van de pomp, waarna de N.V. DELVANO een tussenvordering in vrijwaring tegen deze laatste instelde bij besluiten neergelegd op 17 juli 1992.
Bij besluiten neergelegd op 1 april 1992 stelde DESMET Hilde haar vordering eveneens tegen de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI OFFICINE MECCHANICHE.
Bij het tussenvonnis van 11 oktober 1994 oordeelde de eerste rechter dat de voorliggende bewijsmiddelen niet of onvoldoende bruikbaar waren en een nieuw deskundigenonderzoek zich opdrong. De debatten werden heropend teneinde partijen toe te laten de opdracht van de deskundige te libelleren, en dit na opgave van de plaats waar het volledig pompaggregaat in kwestie zich bevond.
Hierna ging de eerste rechter bij tussenvonnis van 13 december 1994 over tot aanstelling van ir. Dirk CHRISTIAENS met de in het vonnis vermelde opdracht.
Bij besluiten neergelegd op 11 april 2000 stelde DE FRENE nog een tussenvordering in vrijwaring lastens de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI. Tevens richtte hij zijn vordering in vergoeding voor de schade aan de pomp eveneens tot deze laatste.
2. De eerste rechter heeft bij het bestreden vonnis DE FRENE Frank, S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en S.p.a. INNOCENTE RIGANTI solidair veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van 18.149,82 EUR (732.162 BEF) aan DE SMET Hilde in eigen naam en een schadevergoeding van 9.915,74 EUR (400.000 BEF) aan de DE SMET Hilde q.q. voor haar minderjarige kinderen VAN LUCHENE Tom en Céline, beide bedragen te vermeerderen met de vergoedende rente vanaf de datum van het ongeval en tot de gerechtelijke rente.
DE FRENE Frank, S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en S.p.a. INNOCENTE RIGANTI werden verder solidair veroordeeld tot betaling van het bedrag van 211.218,52 EUR (8.520.534 BEF), meer de vergoedende rente vanaf de gemiddelde datum van uitbetaling, aan de arbeidsongevallenverzekeraar SECUREX. De vordering van SECUREX werd ten overstaan van de N.V. DELVANO ais ongegrond afgewezen.
De S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en S.p.a. INNOCENTE RIGANTI werden verder veroordeeld tot vrijwaring van DE FRENE Frank voor alle veroordelingen in hoofdsom, intresten en kosten die bij het bestreden vonnis te zijne laste werden uitgesproken. De vordering in vrijwaring lastens de N.V. DELVANO werd ongegrond verklaard.
De vordering in vrijwaring van de N.V. DELVANO werd zonder voorwerp verklaard. De vordering in vrijwaring van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI lastens S.p.a. INNOCENTE RIGANTI werd terug verwezen naar de bijzondere rol.
Verder werden S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en S.p.a. INNOCENTE RIGANTI nog solidair veroordeeld tot betaling aan DE FRENE Frank van het bedrag van 5.317,37 EUR (214.502 BEF), meer de vergoedende rente vanaf 11 mei 1988 en de gerechtelijke rente, respectievelijk vanaf 4 september 1990 ten aanzien van S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en 11 april 2000 ten aanzien van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI.
3. De S.p.a. INNOCENTE RIGANTI beoogt met haar hoger beroep in de zaak 2002/AR/908 dat gezegd wordt voor recht dat de vordering in tussenkomst en vrijwaring en de tussenvorderingen die lastens haar werden gesteld, onontvankelijk, minstens ongegrond zijn.
Bij besluiten neergelegd op 22 juli 2002 tekent DESMET Hilde incidenteel beroep aan en vordert zij in eigen naam de veroordeling van DE FRENE Frank solidair met de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en S.p.a. INNOCENTE RIGANTI tot betaling van de som van 20.958,03 EUR en voor haar minderjarige kinderen VAN LUCHENE Tom en Céline tweemaal de som van 9.915,74 EUR, alle bedragen te vermeerderen met de vergoedende rente vanaf het ongeval, meer de gerechtelijke rente op de gecumuleerde bedragen tot aan de datum van betaling.
Bij besluiten neergelegd op 22 augustus 2002 tekent de arbeidsongevallenverzekeraar SECUREX eveneens incidenteel beroep aan lastens de N.V. DELVANO en vordert zij de veroordeling van DE FRENE Frank, S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI, S.p.a. INNOCENTE RIGANTI en de N.V. DELVANO tot de niet betwiste bedragen, meer de intresten overeenkomstig art. 1154 B.W.
De N.V. DELVANO vraagt in hoofdorde de bevestiging van het bestreden vonnis. Subsidiair herneemt zij bij incidenteel beroep haar vordering in vrijwaring lastens de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI.
Bij besluiten neergelegd op 26 maart 2003 vordert de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI de onontvankelijkverklaring, minstens ongegrondverklaring van de vordering in vrijwaring en de vorderingen in tussenkomst die lastens haar werden gesteld, hetgeen als een incidenteel beroep te beschouwen is.
Ook DE FRENE Frank tekent bij besluiten neergelegd op 15 oktober 2003 incidenteel beroep aan en vraagt de herleiding van de vordering van DESMET en SECUREX en de gegrondverklaring van zijn vordering in tussenkomst en vrijwaring.
Bij besluiten neergelegd op 10 juli 2003 heeft VAN LUCHENE Tom het geding hernomen gelet op zijn meerderjarigheid.
4. De vennootschap naar Italiaans recht S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI beoogt met haar hoger beroep in de zaak 2002/AR/909 dat de vorderingen in tussenkomst en vrijwaring en de tussenvorderingen die lastens haar werden gesteld, onontvankelijk, minstens ongegrond worden verklaard.
Ook in deze beroepsprocedure tekent DESMET Hilde bij besluiten neergelegd op 22 juli 2002 incidenteel beroep aan en vordert zij in eigen naam de veroordeling van DE FRENE Frank solidair met de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en S.p.a. INNOCENTE RIGANTI tot betaling van de som van 20.958,03 EUR en voor haar minderjarige kinderen VAN LUCHENE Tom en Céline tweemaal de som van 9.915,74 EUR, alle bedragen te vermeerderen met de vergoedende rente vanaf het ongeval, meer de gerechtelijke rente op de gecumuleerde bedragen tot aan de datum van betaling.
Hetzelfde geldt SECUREX die bij besluiten neergelegd op 22 augustus 2002 eveneens incidenteel beroep aantekent lastens de N.V. DELVANO en de veroordeling vordert van DE FRENE Frank, S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI, S.p.a. INNOCENTE RIGANTI en de N.V. DELVANO tot de niet betwiste bedragen, meer de intresten overeenkomstig art. 1154 B.W.
Ook de N.V. DELVANO vraagt in deze procedure in hoofdorde de bevestiging van het bestreden vonnis. Subsidiair herneemt zij bij incidenteel beroep haar vordering in vrijwaring lastens de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI.
Bij besluiten neergelegd op 27 mei 2003 vordert de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI dat gezegd wordt voor recht dat de vordering in tussenkomst en vrijwaring en de tussenvorderingen lastens haar onontvankelijk, minstens ongegrond zijn, hetgeen eveneens te aanzien is als een incidenteel beroep.
Ook DE FRENE Frank tekent nog bij besluiten neergelegd op 15 oktober 2003 incidenteel beroep aan en vraagt de herleiding van de vordering van DESMET en SECUREX en de gegrondverklaring van zijn vordering in tussenkomst en vrijwaring.
Bij besluiten neergelegd op 10 juli 2003 heeft VAN LUCHENE Tom het geding hernomen gelet op zijn meerderjarigheid.
Beoordeling
Samenvoeging
De procedures 2002/AR/908 en 2001/AR/909 betreffen hogere beroepen tegen hetzelfde vonnis van 28 december 2001 van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk, derde kamer. De zaken zijn onderling dan ook zo nauw verbonden dat het wenselijk is ze samen te behandelen en te berechten, ten einde oplossingen te vermijden die onverenigbaar kunnen zijn wanneer de zaken afzonderlijk worden berecht. De procedures 2002/AR/908 en 2001/AR/909 dienen dan ook samengevoegd te worden.
Ten gronde
Nopens de technische oorzaak van het ongeval
1.1 Op 11 mei 1988 deed zich op de binnenkoer van het bedrijf RENSON te Waregem een dodelijk arbeidsongeval voor waarvan VAN LUCHENE Daniël, echtgenoot van DESMET Hilde, het slachtoffer was. DE FRENE Frank voerde aldaar door middel van een hogedrukpomp ontstoppingswerken uit aan de afvoerleiding. VAN LUCHENE kwam na de beëindiging van zijn werk langsheen de door DE FRENE uitgevoerde werkzaamheden en ging samen met andere werkmakkers naar de werken kijken. Op dat ogenblik deed er zich een klap voor en werd VAN LUCHENE levenloos naast de tractor waarop de pomp gemonteerd was, aangetroffen.
De verbalisanten stelden vast dat de vacuümpomp werd voortgetrokken door de tractor van DE FRENE. De aandrijving van de pomp gebeurde via een aandrijfas terwijl de pomp zelf gemonteerd was op de dissel. Bij het ongeval is de krukas van de pomp gebroken. Door de kracht van de aandrijfstang is de pomp open gescheurd. Het aansluitstuk is samen met een gedeelte van de krukas losgekomen uit de pomp. Het slachtoffer werd getroffen door de rotatie van de aandrijfas.
1.2 Door het parket werd ir. Stefaan PROVOOST aangesteld met opdracht om het voertuig te onderzoeken en eventuele gebreken eraan na te gaan. Deze deskundige stelde vast dat er zich op twee plaatsen breuken hadden voorgedaan: ofwel was de aandrijfas doorgebroken ter hoogte van de eerste kruiskoppeling (breuk van de pen), ofwel was de krukas doorgebroken.
Een breuk van de pen diende uitgesloten te worden, onder meer gelet op de ruwe breukvlakken die wezen op een bruusk breken. De deskundige besloot dat de krukas moet doorgebroken zijn waarbij de breukoppervlakken wezen op een vermoeiingsbreuk. Hij wees er nog op dat de pomp slechts twee jaar oud was en het vrij abnormaal leek dat zich reeds na zo korte tijd een vermoeiingsbreuk voordeed.
1.3 Bij beschikking in kortgeding van 23 november 1988 van de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te Kortrijk werd prof. W. GHEYSEN op verzoek van DE FRENE Frank aangesteld met opdracht de hogedrukpomp te onderzoeken en te beschrijven, en de oorzaak van het ongeval van 11 mei 1988, en meer bepaald de gebreken aan de pomp, op te sporen en te beschrijven.
Prof. GHEYSEN liet de restanten van de pomp met de gebroken krukas onderzoeken in het Laboratorium voor Metaalkunde van de K.U. Leuven. Dit laboratorium kwam tot de bevinding dat de krukas was gebroken door vermoeiing. Ten aanzien van de oorsprong van de vermoeiing wees het laboratorium er op dat het staal veel niet metallieke insluitsels van het sulfide type en silicaat type bevatte. In één van de breukoorsprongen werd op één van de twee breukoppervlakken een rij van twee gerekte silicaatinsluitsels gevonden, groot genoeg en dicht genoeg bij het as-oppervlak om een vermoeiingsbreuk te doen starten.
Prof. GHEYSEN sloot een vermoeiingsbreuk door overbelasting uit en besloot onder meer op basis van het laboratoriumonderzoek dat de constructeur van de pomp de technische verantwoordelijkheid draagt voor het gebeuren, vermits een vermoeiingsbreuk na twee jaar gebruik niet mag ontstaan. Volgens de deskundige vertoonde de krukas een abnormaal kenmerk dat niet zichtbaar was.
1.4 Bij het tussenvonnis van 13 december 1994 werd ir. CHRISTIAENS gelast met de opdracht om de reële slijtage van de overbrengingscardanas na te gaan alsmede de invloed ervan op het verloop van het ongeval. Tevens diende de deskundige na te gaan of het overbrengingssysteem in zijn geheel voldeed aan de vereiste technische normen inzake overbrenging.
Ir. CHRISTIAENS bevestigde dat het onderzoek van de gebroken krukas aantoonde dat deze niet door overbelasting gebroken is maar wel door vermoeiingsscheuren. Deze scheuren hebben de as-doorsnede beetje bij beetje gescheurd tot uiteindelijk, op het moment van de terminale breuk, er twee derde van de dwarsdoorsnede reeds gescheurd was.
2. De bevindingen van de deskundigen laten er geen twijfel over bestaan dat de oorzaak van het ongeval gelegen is in een breuk van de krukas tengevolge van de gebrekkige staalkwaliteit. Het laboratoriumonderzoek heeft aangetoond dat het staal onzuiverheden bevatte die de vermoeiingsbreuken hebben veroorzaakt.
Het staat vast dat de krukas niet door overbelasting is gebroken. Deze mogelijke oorzaak van de breuk werd door de deskundigen formeel uitgesloten. Er zijn geen redenen voorhanden om hieraan te twijfelen.
Ten onrechte houdt S.p.a. INNOCENTE RIGANTI voor dat het gewijsde van het tussenvonnis van 13 oktober 1994 zou geschonden zijn "door het verslag CHRISTIAENS als een soort addendum of bevestiging van het verslag GHEYSEN te beschouwen". Deskundige ir. CHRISTIAENS heeft weliswaar de cardanas en krukas niet zelf meer kunnen onderzoeken, doch heeft op basis van alle beschikbare gegevens de oorzaak van het ongeval kunnen onderzoeken en zijn advies omtrent de oorzaak ervan kunnen geven. Bestond op het ogenblik van het tussenvonnis in hoofde van de eerste rechter nog enige twijfel omtrent de oorzaak van het schadegeval, dan heeft het verder onderzoek van ir. CHRISTIAENS deze twijfel kunnen wegnemen.
Hierbij dient vastgesteld te worden dat de oorzaak van het schadegeval niet enkel dient beoordeeld te worden op basis van het verslag CHRISTIAENS doch op grond van alle voorliggende documenten, waaronder het strafdossier en de beide andere deskundigenonderzoeken.
Door de afwezigheid van het aggregaat was de opdracht van ir. CHRISTAENS niet noodzakelijk onuitvoerbaar geworden. De deskundige heeft terecht zijn opdracht uitgevoerd op basis van de documenten en stukken waarover hij kon beschikken. De deskundige is hierbij zijn opdracht geenszins te buiten gegaan doch heeft deze in de mate van het mogelijke uitgevoerd.
Dat de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI niet in de expertise van prof. GHEYSEN werd betrokken, is evenmin ter zake dienend. Vooreerst dient vastgesteld te worden dat de oorzaak van het ongeval niet enkel wordt beoordeeld op basis van het verslag van prof. GHEYSEN maar op grond van alle deskundige onderzoeken en de gegevens van het strafdossier. Hierbij kan het verslag van prof. GHEYSEN ten aanzien van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI ten titel van inlichting aangewend worden. Verder heeft de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI in het kader van de expertise van ir. CHRISTIAENS alle mogelijkheden gehad om de vaststellingen van prof. GHEYSEN te weerleggen.
Tussen de verschillende deskundigenverslagen bestaat verder geen tegenstrijdigheid zoals thans wordt voorgehouden. Ook ir. PROVOOST stelde zoals prof. GHEYSEN en ir. CHRISTIAENS uitdrukkelijk dat de breuk van de krukas een vermoeiingsbreuk was. Dat hij de oorzaak van de vermoeiingsbreuk niet vaststelde, is enkel het gevolg van het feit dat hij geen verder laboratoriumonderzoek liet uitvoeren. Dergelijk onderzoek was in het kader van zijn opdracht van het Parket wellicht niet meer relevant. Ir. PROVOOST stelde bij gebreke aan dergelijk onderzoek enkel voorop dat de vermoeiingsbreuk uitgelokt is "door een zekere slijtage op de aandrijfas". Het verder laboratoriumonderzoek van de krukas heeft deze mogelijkheid echter duidelijk uitgesloten.
Hierbij dient nog opgemerkt te worden dat in het tussenvonnis van 11 oktober 1994 door de eerste rechter geen tegenstrijdigheden werden vastgesteld tussen de verslagen van ir. PROVOOST en prof. GHEYSEN. Enkel werd er op gewezen dat de tegensprekelijkheid van de verslagen beperkt was en verschillen werden vastgesteld. Deze verschillen hielden niet noodzakelijk tegenstrijdigheden in. Deze verschillen werden verduidelijkt door ir. CHRISTAENS op basis van wiens verslag samen met de andere voorliggende stukken de juiste oorzaak van de breuk van de krukas kon bepaald worden.
Nopens de fout van VAN LUCHENE Daniël
Zoals terecht aangenomen door de eerste rechter komt geen enkele fout in hoofde van VAN LUCHENE Daniel bewezen voor.
Het feit dat VAN LUCHENE bij het buitenkomen van de bedrijfsgebouwen zich samen met zijn werkmakkers tot aan de tractor en hogedrukpomp begaf om te zien welke werken er werden uitgevoerd en op welke wijze, is geenszins als foutief te aanzien. De installatie was in hoofde van VAN LUCHENE niet te beschouwen als een gevaarsobject dat het respecteren van een aanzienlijke afstand vereiste. VAN LUCHENE moest er zich geenszins aan verwachten dat de krukas in de pomp zou breken en hierdoor de aandrijfas los zou slaan.
Het blijkt geenszins dat signalisatie was aangebracht om eventuele kijklustigen op afstand te houden. Geen enkel teken of bord maakte de omstanders duidelijk dat zij op afstand dienden te blijven. Het blijkt niet dat de signalisatie op de tractor zelf was bedoeld voor deze omstanders. De foto van het bord waarnaar verwezen wordt, wordt niet overgelegd.
Draaiende machines houden in de regel slechts risico's in de mate dat deze verkeerd worden gehanteerd of op een onvoorzichtige wijze worden gemanipuleerd. VAN LUCHENE heeft geen van beide gedaan. Bij het normaal werken van machines moet men niet verwachten dat onderdelen zonder enige zichtbare aanleiding breken en weggeprojecteerd worden.
Ten onrechte merkt de N.V. DELVANO hierbij op dat niemand weet wat VAN LUCHENE precies bij de tractor gedaan heeft. Er is geen enkele aanwijzing voor handen dat VAN LUCHENE op enigerlei wijze het openscheuren van de pomp zou veroorzaakt of in de hand gewerkt hebben. De N.V. DELVANO blijft in gebreke hieromtrent enige technische uitleg te verschaffen. Het valt trouwens niet in te zien hoe VAN LUCHENE aan de basis zou kunnen liggen van het breken van de krukas.
Er kan dan ook geen deel van de aansprakelijkheid ten laste gelegd worden van VAN LUCHENE.
Nopens de aansprakelijkheid van DE FRENE Frank
1. Terecht heeft de eerste rechter geoordeeld dat DE FRENE Frank op grond van art. 1384 lid 1 B.W. aansprakelijk is voor de schadelijke gevolgen van het ongeval.
De pomp die opengescheurd is ingevolge het breken van de krukas en waardoor de aandrijfas in een molenwiekbeweging VAN LUCHENE dodelijk trof, was onmiskenbaar een gebrekkige zaak in de zin van art. 1384 lid 1 B.W. Het breken van de krukas deed de pomp afwijken van haar normale structuur terwijl dit kenmerk van de pomp abnormaal was en van aard was om schade te berokkenen.
De juiste oorzaak van de breuk van de krukas is in dit verband niet dienend, nu de oorzaak van het gebrek aan de zaak de bewaarder ervan niet kan vrijstellen van zijn aansprakelijkheid.
2. Een fout in de zin van art. 1382- 1383 B.W komt in hoofde van DE FRENE Frank niet bewezen voor.
DE FRENE heeft de ontstoppingswerken op een correcte wijze uitgevoerd. Er was geen enkele reden voor handen om bijzondere veiligheidsmaatregelen te treffen. Het gebruik van de hogedrukpomp om de riolering te ontstoppen, kon geen risico creëren voor de omstanders. Hierbij dient er op gewezen te worden dat de werken zich voordeden op een fabrieksterrein alwaar zich enkel werknemers bevonden die vertrouwd waren met het gebruik van machines.
Verder diende DE FRENE geenszins te voorzien dat de pomp door een inwendig gebrek aan de krukas kon openscheuren.
Evenmin blijkt dat DE FRENE de pomp op een onoordeelkundige wijze zou gebruikt hebben. Van een overbelasting van de pomp werden geen sporen teruggevonden.
Nopens de aansprakelijkheid van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI
(a) Ten aanzien van de slachtoffers
1. Ten onrechte betwist de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI de ontvankelijkheid van de vorderingen van DESMET en SECUREX op grond van de bewering dat deze zou steunen op de dagvaarding van DE FRENE die laattijdig zou zijn.
Zoals hierna wordt gesteld is er van een laattijdigheid van de dagvaarding van DE FRENE geen sprake.
2. De S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI beging onmiskenbaar een fout in oorzakelijk verband met de door de slachtoffers geleden schade.
Zoals hiervoor reeds gesteld heeft de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI de pomp vervaardigd door gebruik te maken van de door de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI geleverde krukas. Bij het vervaardigen van de pomp diende de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI er op toe te zien dat alle door haar aangewende onderdelen voldeden aan de noodzakelijke vereisten om een veilige pomp te fabriceren.
De S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI heeft onvoldoende gecontroleerd of de krukas de belasting van de pomp aankon en de door de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI gebruikte staallegering voldeed om de pomp tijdens haar normale levensduur veilig te kunnen laten werken.
Ten onrechte meent de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI dat het laten uitvoeren van bijkomende testen op de door haar gebruikte onderdelen of dergelijke testen te eisen van de fabrikant, een onredelijke verplichting op haar zou leggen. Dergelijke testen waren mogelijk en konden gebeuren terloops het productieproces zodat niet noodzakelijk een destructief onderzoek op de krukas noodzakelijk is.
Bovendien belette niets de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI een type krukas van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI te onderzoeken vooraleer deze in haar pompen aan te brengen. Dergelijk onderzoek had ongetwijfeld mogelijke gebreken in het productieproces van de krukassen bij de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI aan het licht kunnen brengen. Gelet op de vastgestelde onzuiverheden in het staal van de krukas, bood het productieproces bij de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI geen voldoende waarborgen voor een veilig gebruik van de door de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI gefabriceerde pompen.
De S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI is aldus gehouden DE SMET Hilde en haar kinderen en de arbeidsongevallenverzekeraar te vergoeden. Het hoger beroep van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI is op dit punt dan ook ongegrond.
(b) Ten aanzien van DE FRENE Frank
1. Op buitencontractuele basis
Ten onrechte stelt de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI dat DE FRENE zijn vordering in vrijwaring niet kan steunen op de buiten- contractuele aansprakelijkheid.
De fout van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI heeft geleid tot het overlijden van VAN LUCHENE Daniël, hetgeen het misdrijf van onopzettelijke doding inhoudt. Gelet op dit misdrijf kan het verbod van samenloop tussen de contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid door de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI niet worden ingeroepen.
DE FRENE is aldus gerechtigd op vrijwaring lastens de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI op grond van de door haar begane fout die bestaat uit het op de markt brengen van een gebrekkig en onveilig product.
2. Op contractuele basis
a. Luvi- Verdrag en Haagse Conventie
De eerste rechter heeft aangenomen dat het Luvi- Verdrag geen toepassing kan vinden op de vordering van DE FRENE lastens de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI.
Voor België golden de Eenvormige Koopwetten van Den Haag (1964) tot 1 november 1997 waarna het Weens Koopverdrag van toepassing geworden is. De Eenvormige Koopwetten dienen op koopovereenkomsten afgesloten voor deze datum, toegepast te worden indien het Belgisch conflictenrecht, meer bepaald het Verdrag van Den Haag van 15 juni 1955, verwijst naar het recht van een verdragsluitende staat van deze Eenvormige Koopwetten.
In casu bestaat de enige internationale koopovereenkomst uit de verkoop van de hogedrukpomp door de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI aan de N.V. DELVANO. De vordering van DE FRENE lastens de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI betreft de vordering van een verdere verkrijger van het goed tegen een vorige verkoper. Enkel de relatie tussen de fabrikant van de pomp en de eerste koper vertoont een internationaal karakter.
De rechtstreekse vordering van de verdere verkrijger tegen de fabrikant wordt in voorkomend geval niet door de Eenvormige Koopwetten beheerst. De Eenvormige Wet inzake de internationale koop van roerende lichamelijke zaken beheerst enkel de relatie tussen de koper en de verkoper, en niet de relatie tussen de derde verkrijger en de verkoper. Aldus kan het Luvi- Verdrag geen toepassing vinden.
Overeenkomstig art. 3 van de Haagse Conventie dient aldus het Italiaans recht te worden toegepast.
b. Laattijdigheid
art. 1495 Codice Civile bepaalt dat de vordering inzake verborgen gebreken verjaard is indien de koper binnen de acht dagen na de ontdekking van de gebreken de verkoper niet in gebreke heeft gesteld. De vordering verjaart in ieder geval één jaar na de levering.
DE FRENE bewijst niet dat de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI binnen de termijn voorzien in art. 1495 Codice Civile in gebreke werd gesteld. Aldus werd de vordering van DE FRENE gesteund op het koopcontract laattijdig ingesteld.
De S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI is bijgevolg niet op contractuele doch enkel op buitencontractuele grond gehouden tot vrijwaring van DE FRENE Frank.
Nopens de aansprakelijkheid van S.p.a. INNOCENTE RIGANTI
(a) Ten aanzien van de slachtoffers
Uit het verslag van prof. GHEYSEN blijkt dat DE FRENE Frank de pomp had aangekocht bij de P.V.B.A. DELDAELE die ze op haar beurt had bekomen van de N.V. DELVANO. De N.V. DELVANO had de pomp ingevoerd van bij de fabrikant S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI. Bij de vervaardiging van de pomp maakte deze fabrikant gebruik van de krukas die zij bekwam van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI.
Zoals hiervoor reeds gesteld blijkt uit het laboratoriumonderzoek dat op verzoek van prof. GHEYSEN werd uitgevoerd, dat de krukas een ernstig gebrek vertoonde. Door een onzuivere legering van het staal kon geleidelijk een vermoeiingsbreuk ontstaan.
Van een normaal zorgvuldige fabrikant, in dezelfde omstandigheden geplaatst, mocht verwacht worden dat hij bij de vervaardiging van dergelijke krukassen er voor zorgde dat vermoeiingsbreuken na twee jaar gebruik zich niet konden voordoen, hetgeen technisch realiseerbaar was mits een correct toezicht op de insluitsels van het staal.
Het feit dat nog geen enkele andere krukas aanleiding zou gegeven hebben tot problemen, belet geenszins dat de krukas die tot het ongeval geleid heeft, onaanvaardbare gebreken vertoonde. Dat de krukas vervaardigd werd volgens de geldende Italiaanse normen, doet evenmin enige afbreuk aan de vastgestelde gebreken.
De S.p.a. INNOCENTE RIGANTI houdt voor dat zij aan kwaliteitscontrole zou doen. In zoverre dit het geval mocht zijn, staat het vast dat deze controle met betrekking tot de bewuste krukas heeft gefaald. Dat een controle onmogelijk absolute zekerheid zou kunnen geven, belet niet dat bij het productieproces zelf alle nodige voorzorgen hadden dienen genomen te worden om zuiver staal te gebruiken, hetgeen te dezen niet gebeurd is. Bij het gebruik van onzuiver staal kon en moest de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI voorzien dat er zich breuken konden voordoen met alle gevolgen van dien.
Ten aanzien van de schadelijders beging de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI aldus een fout door dergelijk product op de markt te brengen. Deze foutieve handeling staat in oorzakelijk verband met de door de slachtoffers geleden schade zodat de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI tot vergoeding van de door de hen geleden schade gehouden is.
Ook het hoger beroep van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI is op dit punt bijgevolg ongegrond.
(b) Ten aanzien van DE FRENE Frank
1. Op buitencontractuele basis
Ten onrechte stelt de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI dat DE FRENE zich ten opzichte van haar niet kan steunen op een buiten- contractuele aansprakelijkheid.
De fout van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI heeft geleid tot het overlijden van VAN LUCHENE Daniël, hetgeen het misdrijf van onopzettelijke doding inhoudt. Gelet op dit misdrijf kan het verbod van samenloop tussen de contractuele en buitencontractuele aansprakelijkheid evenmin door de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI worden ingeroepen.
DE FRENE is aldus gerechtigd op vrijwaring lastens S.p.a. INNOCENTE RIGANTE op grond van de door deze begane fout die bestaat uit het op de markt brengen van een gebrekkige krukas.
2. Op contractuele basis
a. Luvi- Verdrag en Haagse Conventie
Het Luvi- Verdrag is ten aanzien van de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI niet van toepassing om dezelfde redenen zoals hiervoor uiteengezet ten aanzien van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI.
Overeenkomstig art. 3 van de Haagse Conventie dient het Italiaans recht te worden toegepast.
b. Laattijdigheid
art. 1495 Codice Civile bepaalt dat de vordering inzake verborgen gebreken verjaard is indien de koper binnen de acht dagen na de ontdekking van de gebreken de verkoper niet in gebreke heeft gesteld. De vordering verjaart in ieder geval één jaar na de levering.
DE FRENE bewijst niet dat de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI binnen de termijn voorzien in art. 1495 Codice Civile in gebreke werd gesteld. Aldus werd de vordering van DE FRENE gesteund op het koopcontract laattijdig ingesteld.
De S.p.a. INNOCENTE RIGANTI is bijgevolg niet op contractuele doch enkel op buitencontractuele grond gehouden tot vrijwaring van DE FRENE Frank.
Nopens de aansprakelijkheid van de N.V. DELVANO
(a) Ten aanzien van de slachtoffers
Terecht heeft de eerste rechter aangenomen dat de N.V. DELVANO geen enkele fout beging bij het inkopen en doorverkopen van de pomp.
De N.V. DELVANO kocht bij de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI een afgewerkte pomp met het oog op doorverkoop. Zij heeft zelf geen enkele manipulatie aan de pomp verricht. Zij mocht ervan uitgaan dat de pomp beantwoordde aan alle veiligheidsvereisten en in het bijzonder gefabriceerd was met onderdelen van zuiver staal.
De N.V. DELVANO kon op geen enkele wijze weten of achterhalen dat het staal van de krukas in de pomp niet volledig zuiver was. Zij beschikte over geen enkel middel om dit op een verantwoorde wijze vast te stellen.
De incidentele beroepen van DESMET Hilde in eigen naam en q.q. en van de arbeidsongevallenverzekeraar SECUREX zijn bijgevolg ongegrond ten aanzien van de N.V. DELVANO.
(b) Ten aanzien van DE FRENE
DE FRENE kan als koper van de pomp een vordering in vrijwaring voor verborgen gebreken instellen tegen de voorgaande verkopers, hoger in de distributie- en productieketen, en aldus eveneens tegen de N.V. DELVANO.
De vordering van DE FRENE lastens de N.V. DELVANO op grond van diens vrijwaringsplicht voor verborgen gebreken, werd tijdig ingesteld. De N.V. DELVANO wijst in dit verband ten onrechte enkel op de datum waarop zij in de procedure ten gronde werd betrokken. Hieraan voorafgaand was de N.V. DELVANO reeds partij in de procedure die geleid heeft tot de expertise uitgevoerd door prof. GHEYSEN. Bij de beoordeling van de korte termijn dient rekening gehouden te worden met de complexiteit van de zaak en de noodzakelijke deskundigenonderzoeken, zodat te dezen geen laattijdigheid kan vastgesteld worden.
Ongeacht het exoneratiebeding dat opgenomen was in haar verkoopsvoorwaarden ten aanzien van haar koper P.V.B.A. DELDAELE, staat het vast dat de N.V. DELVANO bij de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI een afgewerkte pomp kocht met het oog op doorverkoop en zij zelf geen enkele manipulatie aan de pomp heeft verricht. Zoals hiervoor reeds gesteld en terecht aangenomen door de eerste rechter kon de N.V. DELVANO het gebrek aan de krukas in de pomp onmogelijk vaststellen of opsporen.
Waar de N.V. DELVANO enkel doorverkoper van de pomp was, kon van haar niet verwacht worden dat zij zich inliet met het productieproces dat tot de vervaardiging van de pomp had geleid of voorafgaande testen betreffende de pomp en haar onderdelen eisen van haar verkoper. De N.V. DELVANO had het gebrek enkel kunnen opsporen door destructief onderzoek, hetgeen in de gegeven omstandigheden van haar niet kon en moest verwacht worden.
De eerste rechter besloot aldus terecht tot een onoverkomelijke onwetendheid in hoofde van de N.V. DELVANO.
Ook het incidenteel beroep van DE FRENE Frank ten overstaan van de N.V. DELVANO is bijgevolg ongegrond.
Nopens de vrijwaring van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI lastens S.p.a. INNOCENTE RIGANTI
De eerste rechter heeft de vrijwaringsvordering van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI lastens de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI terug verwezen naar de bijzondere rol teneinde partijen toe te laten hieromtrent nader standpunt in te nemen. Het hoger beroep maakt ook deze vordering aanhangig voor de beroepsrechter.
Op de contractuele verhouding tussen de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI is het Italiaans recht van toepassing, nu de koopovereenkomst tussen deze twee Italiaanse vennootschappen in Italië werd afgesloten en uitgevoerd.
art. 1490 Codice Civile bepaalt dat de verkoper gehouden is te waarborgen dat de verkochte zaak geleverd wordt zonder gebreken die haar ongeschikt maken voor het gebruik waartoe ze bestemd is of die de waarde ervan op ernstige wijze verminderen. Zoals hiervoor gesteld is het ongeval te wijten aan een breuk van de krukas tengevolge van de gebrekkige staalkwaliteit. De krukas was behept met een gebrek dat haar ongeschikt maakte voor het gebruik waartoe zij bestemd was.
Waar de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI instond voor de vervaardiging van de krukas, is zij bijgevolg op grond van art. 1490 Codice Civile gehouden de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI te vrijwaren.
Nopens de schadevergoedingen
(a) Vordering van DE SMET Hilde
De door de eerste rechter toegekende vergoeding voor de rouwkledij, hetzij ex aequo et bono 247,89 EUR (10.000 BEF), is correct. Er dient rekening gehouden te worden met het feit dat de kledij ook naderhand nog kon gebruikt worden.
DE SMET Hilde vordert thans eveneens een vergoeding van 100,‑ EUR voor verplaatsing- en administratiekosten, hetgeen als een uitbreiding van haar vordering te beschouwen is. Er kan worden aangenomen dat DE SMET kosten van verplaatsing, briefwisseling en telefoons heeft moeten maken ingevolge het schadegeval. Het gevorderd bedrag komt verantwoord voor.
DE SMET vordert verder uit hoofde van morele schade een vergoeding van 12.500 EUR. De eerste rechter kende een vergoeding van 9.915,74 EUR (400.000 BEF) toe. Rekening houdend met de bijzondere omstandigheid van de zwangerschap van DE SMET op het ogenblik van het ongeval en de dramatische omstandigheden van het ongeval zelf, kan de gevorderde vergoeding van 12.500 EUR worden toegekend.
DE SMET Hilde is aldus gerechtigd op een vergoeding van 20.958,03 EUR.
(b) Vordering VAN LUCHENE Tom
VAN LUCHENE Tom vordert een morele schadevergoeding van 9.915,74 EUR (400.000 BEF) De eerste rechter kende een vergoeding van 6.197,34 EUR (250.000 BEF) toe.
VAN LUCHENE TOM is geboren met een hartafwijking en had intensieve medische zorgen en bijstand van zijn ouders nodig. Het verlies van de vader was en is aldus voor de betrokkene des te pijnlijker. Bovendien dient rekening gehouden te worden met de dramatische omstandigheden van het ongeval zelf.
Een vergoeding van 9.000 EUR komt gepast en verantwoord voor.
(c) Vordering DE SMET Hilde q.q. voor VAN LUCHENE Céline
DE SMET Hilde vordert voor haar minderjarige dochter VAN LUCHENE Céline een morele schadevergoeding van 9.915,74 EUR (400.000 BEF) De eerste rechter kende een vergoeding van 3.718,40 EUR (150.000 BEF) toe.
VAN LUCHENE Céline is één maand na het overlijden van haar vader geboren. Zij heeft haar vader nooit gekend. Zij zal haar hele leven geconfronteerd worden met het gemis aan haar vader.
Ook aan VAN LUCHENE Céline dient, mede gelet op de bijzondere omstandigheden van het ongeval, een vergoeding van 9.000 EUR te worden toegekend.
(d) Vordering arbeidsongevallenverzekeraar SECUREX
Er is geen betwisting omtrent het door de arbeidsongevallenverzekeraar SECUREX gevorderd kapitaal.
Ten onrechte maakt SECUREX toepassing van art. 1154 B.W. wet betreft de intresten. Als gesubrogeerde in de rechten van het slachtoffer is haar vordering ten aanzien van de aansprakelijke partijen gesteund op art. 1382- 1383 en 1384 lid 1 B.W. art. 1154 B.W. kan geen toepassing vinden op vergoedingen die toegekend worden ingevolge buitencontractuele aansprakelijkheid.
De arbeidsongevallenverzekeraar SECUREX roept aldus ten onrechte het anatocisme in ten aanzien van de door haar uitbetaalde vergoedingen. Het incidenteel beroep van SECUREX is op dit punt aldus eveneens ongegrond.
(e) Schade DE FRENE Frank
De door DE FRENE ingevolge het ongeval geleden schade wordt cijfermatig niet betwist. Het bestreden vonnis dient eveneens bevestigd te worden wat betreft de veroordeling van de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI en de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI tot vergoeding van de schade aan de pomp.
Bij de beoordeling van de zaak zijn de in Belgische frank uitgedrukte bedragen wetshalve omgezet in EUR, tevens rekening houdende met de afrondingsbepalingen.
Wanneer de Belgische franken nog zijn vermeld, is dit louter ten informatieven titel.
OP DEZE GRONDEN,
Het Hof, rechtdoende op tegenspraak;
Gelet op art. 24 van 15 juni 1935 van de wet op het gebruik in gerechtszaken;
Voegt de zaken 2002/AR/908 en 2002/AR/909 samen;
Verleent akte aan VAN LUCHENE Tom van zijn hervatting van het geding;
Verklaart de hogere beroepen van S.R.L. FONDERIA PRATISSOLI en S.p.a. INNOCENTE RIGANTI en de incidentele beroepen van S.R.L. FONDERIA PRATISSOLI, S.p.a. INNOCENTE RIGANTI, N.V. DELVANO, DE FRENE Frank en SECUREX ontvankelijk doch ongegrond;
Verkaart het incidenteel beroep van DESMET Hilde in eigen naam en q.q. voor VAN LUCHENE Céline, en van VAN LUCHENE Tom ontvankelijk en deels gegrond;
Bevestigt het bestreden vonnis met dien verstande dat thans volgende vergoedingen worden toegekend:
– aan DESMET Hilde in eigen naam 20.958,03 EUR, meer de vergoedende intresten vanaf 11 mei 1988 tot heden, en vanaf heden de verwijlintresten tot op de datum van betaling;
– aan VAN LUCHENE Tom 9.000 EUR, meer de vergoedende intresten vanaf 11 mei 1988 tot heden, en vanaf heden de verwijlintresten tot op de datum van betaling;
– aan DESMET Hilde q.q. voor VAN LUCHENE Céline 9.000 EUR, meer de vergoedende intresten. vanaf 11 mei 1988 tot heden, en vanaf heden de verwijlintresten tot op de datum van betaling;
Verklaart de vordering in vrijwaring van de S.R.L. FONDERIA PRATISSOLI lastens de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI ontvankelijk en gegrond; Veroordeelt de S.p.a. INNOCENTE RIGANTI om de S.R.L. FONDERIA PRATISOLLI te vrijwaren voor alle bedragen, in hoofdsom, rente en kosten waartoe zij bij onderhavig arrest wordt veroordeeld.