Gelet op de door de wet vereiste processtukken in behoorlijke vorm overgelegd waaronder een eensluidend afschrift van het bestreden vonnis van de rechtbank koophandel van Hasselt van 3 april 2001, waarvan geen betekening voorligt.
Gelet op het verzoekschrift in hoger beroep neergelegd ter griffie van dit Hof op 23 juli 2001, waarbij tijdig en naar vorm geldig hoger beroep wordt ingesteld.
Gelet op de akte van gedinghervatting, neergelegd ter griffie van dit Hof op 18 april 2003.
Het hoger beroep van appellant strekt ertoe het bestreden vonnis te horen te niet doen en opnieuw recht doende te zeggen voor recht dat de Belgische rechtbanken wel bevoegd zijn om kennis te nemen van de vordering en dit met uitsluiting van de toepassing van het Weens Koopverdrag.
Met toepassing van art. 1068 Ger.Wb. de oorspronkelijke vordering van appellant ontvankelijk en gegrond te verklaren.
Geïntimeerde te veroordelen tot betaling. aan appellant van de som van 8 212,24 EUR, te vermeerderen met de overeengekomen intresten van 12 % op de openstaande hoofdsom van 6 207,01 EUR vanaf 1/12/1997 tot aan de betaling.
Geïntimeerde vraagt de bevestiging van het bestreden vonnis.
In ondergeschikte orde vordert geïntimeerde dat de vordering van appellant ontvankelijk doch ongegrond zou worden verklaard.
In uiterst ondergeschikte orde, vordert geïntimeerde dat de vordering zou worden herleid tot de factuurbedragen in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke intrestvoet.
Feiten en voorgaanden:
De vordering van appellant strekte ertoe betaling te bekomen van de hiernavermelde facturen, uit hoofde van herstellingen en onderhoud (en in beperkte mate ook levering van goederen) aan machines van geïntimeerde:
– factuur 597 dd. 2 oktober 1995 t.b.v. 5.338,‑ BEF
– factuur 779 dd. 21 februari 1996 t.b.v. 17.914,‑ BEF
– factuur 780 dd. 29 maart 1996 t.b.v. 85.681‚- BEF
– factuur 781 dd. 29 maart 1996 t.b.v. 73.489,‑ BEF
– factuur 782 dd. 29 maart 1996 t.b.v. 63.018,‑ BEF
– factuur 783 dd. 29 maart 1996 t.b.v. 4.950,‑ BEF
De eerste rechter heeft zich onbevoegd verklaard enerzijds om reden dat er geen andere transacties tussen partijen aangetoond zijn, dan deze die het voorwerp uitmaken van dit geschil zodat het in de algemene factuurvoorwaarden opgenomen bevoegdheidsbeding niet beantwoordt aan de in art. 17 EEX-verdrag opgenomen voorwaarden en anderzijds om reden dat krachtens geen enkele bepaling van het EEX-verdrag de Belgische rechtbanken bevoegd zijn om kennis te nemen van huidige vordering.
Beoordeling:
Art. 17 EEX-verdrag is van toepassing op onderhavig geschil, aangezien minstens een partij haar woonplaats heeft in een lidstaat, het geschil grensoverschrijdend is en de rechter van een lidstaat wordt aangeduid.
Appellant verwijst naar de bevoegdheidsclausule die opgenomen is in haar algemene factuurvoorwaarden, dat bepaalt: "Alleen de rechtbanken te Neerpelt en Hasselt zijn bevoegd bij betwisting. Iedere betwisting betreffende dit contract wordt uitsluitend geregeld volgens Belgisch recht" (art. 15 van de algemene voorwaarden).
Door de geldigheid van een bevoegdheidsovereenkomst afhankelijk te maken van het bestaan van een overeenkomst tussen partijen, is de aangezochte rechter verplicht te onderzoeken of de clausule die hem bevoegd verklaart, inderdaad het voorwerp heeft uitgemaakt van een wilsovereenstemming tussen partijen, die duidelijk tot uiting komt.
De partijen zijn gebonden door algemene voorwaarden, waaraan eerdere transacties onderworpen waren. Indien partijen geregeld geconfronteerd werden met dezelfde voorwaarden, worden zij vermoed — behoudens laakbare onvoorzichtigheid — kennis te hebben gekregen van het forumbeding dat in algemene bewoordingen is vervat. Wanneer zij hiertegen nooit geprotesteerd hebben, worden zij verondersteld met het forumbeding te hebben ingestemd. Het hof neemt aan dat geïntimeerde nooit tegen het forumbeding protesteerde, aangezien de door haar gegeven opeenvolgende opdrachten gevolgd werden door verschillende facturen, o.a. een factuur van oktober 1995 en februari 1996, die geïntimeerde heeft ontvangen en waarin verwezen werd naar de algemene voorwaarden.
In het eerste protestschrijven dat door geïntimeerde werd verstuurd op 12 juli 1996, wordt niet geprotesteerd tegen de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden. De factuur van 21 februari 1996 wordt door geïntimeerde zelfs volledig aanvaard, waarin geïntimeerde ook stelt dat zij zal worden betaald.
Bovendien toont appellant ten overvloede aan dat er reeds sedert 1991 handelsrelaties bestaan tussen partijen en dat geïntimeerde herhaaldelijk door appellant opgestelde facturen heeft betaald, waarop een soortgelijke vermelding voorkwam.
Geïntimeerde stelt terecht dat het Weens Koopverdrag niet van toepassing is op onderhavig geschil aangezien de belangrijkste verplichting van geïntimeerde er in bestaat de verstrekking van arbeidskracht of het verlenen van andere diensten. De facturen werden in hoofdzaak opgesteld voor uitgevoerde herstellingswerken aan de snijmachines. Het Belgisch recht is van toepassing.
De eerste rechter heeft zich ten onrechte onbevoegd verklaard om kennis te nemen van huidig geschil.
Het protest van geïntimeerde, bij schrijven van 12 juli 1996, voor het niet goed functioneren van verschillende machines is manifest laattijdig en ongegrond.
Wanneer een handelaar geconfronteerd wordt met een factuur waarmee hij het inhoudelijk oneens is, heeft hij de verplichting deze te protesteren binnen een korte termijn, d.i. binnen een termijn die daartoe redelijkerwijze nodig is gelet op de aard van de overeenkomst en de complexiteit van de gegevens van de factuur en zoniet dit gebrek aan protest als een aanvaarding wordt beschouwd.
De factuur vervult niet enkel een bewijsfunctie, zoals opgenomen in art. 25 Wb.Kh., doch houdt tevens een verzoek in tot de geadresseerde om zijn schuld te voldoen en heeft tot doel het bestaan te bevestigen van de verbintenis van de geadresseerde ten voordele van de afzender van de factuur.
Bovendien is het protestschrijven van 12 juli 1996 ongegrond, aangezien geïntimeerde geen bewijs voorbrengt van het slecht functioneren van de machines en van een retourzending.
Eens de aanvaarding van de facturen vaststaat, moet worden aangenomen dat de factuur de getrouwe weergave is van de overeenkomst en dat dit document tussen partijen de bewijskracht heeft van een onderhands geschrift. Geïntimeerde dient het tegenbewijs te leveren van het slecht functioneren van de machines en dit dan nog ten gevolge van de uitgevoerde herstellingen door appellant.
Geïntimeerde blijft zelfs in gebreke de facturen, die zij erkent verschuldigd te zijn, te voldoen.
De vordering in betaling van achterstallige facturen dient ontvankelijk en gegrond te worden verklaard.
Aangezien appellant manifest getalmd heeft en slechts na meer dan een jaar is overgegaan tot dagvaarding in betaling van de openstaande facturen, worden enkel gerechtelijke intresten toegekend op de openstaande hoofdsom en het contractueel voorziene schadebeding van 10 %.
De vordering van appellant wordt herleid tot een bedrag van 6 827,71 EUR, vermeerderd met de gerechtelijke intresten.
Het hoger beroep van appellant is ontvankelijk en deels gegrond en het bestreden vonnis dient te worden teniet gedaan. Gelet op het devolutief karakter van het hoger beroep, trekt het Hof de zaak aan zich.
OM DEZE REDENEN
HET HOF
Recht doende op tegenspraak;
Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935;
Verklaart het hoger beroep van appellant ontvankelijk, en deels gegrond;
Verklaart het incidenteel beroep van geïntimeerde ontvankelijk, doch ongegrond.
Doet het bestreden vonnis te niet en opnieuw recht doende, gelet op art. 1068 Ger.Wb. trekt de zaak aan zich en veroordeelt geïntimeerde tot betaling van de som van 6 827,71 EUR, vermeerderd met de gerechtelijke intresten.
Wijst het meergevorderde af als ongegrond.