“(...) In de zaak nr. 47/04 R.K. vrijwillige verschijning
De naamloze vennootschap GE., met vennootschapszetel te 8530 Harelbeke… en ingeschreven in de Kruispuntbank van Ondernemingen…;
partij enerzijds, eiseres, hebbend als raadsman en pleitend Mter. L., advocaat te 8530 Harelbeke…;
tegen :
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid W. BELGIUM, met vennootschapszetel te 9990 Maldegem… en ingeschreven bij de Kruispuntbank van ondernemingen…;
partij anderzijds, verweerster, hebbend als raadsman en pleitend Mter. Eveline Van Hoecke, advocaat te 9990 Maldegem…;
en in de zaak nr. 47/04 R.K. gedwongen tussenkomst
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid W. BELGIUM, met vennootschapszetel te 9990 Maldegem… en ingeschreven bij de Kruispuntbank van ondernemingen…;
eiseres in gedwongen tussenkomst, hebbend als raadsman en pleitend Mter. Van H., advocaat te 9990 Maldegem…;
tegen :
De vennootschap naar Nederlands recht, de besloten vennootschap T., met vennootschapszetel te AG A. (Nederland)… en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel te Breda…;
verweerster in gedwongen tussenkomst, hebbend als raadsman Mter. M., advocaat te 1000 Brussel…, pleitend Mter. V., advocaat te Brussel.
Wij hebben de partijen gehoord in openbare zitting en hebben kennis genomen van hun middelen en conclusies, evenals van de door hen overgelegde stukken.
Toepassing werd gemaakt van de artikelen 2, 37 en 41 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.
De vorderingen
A.
Op de zitting van 7 juni 2004 zijn de NV Ge., verder de NV Ge. genoemd, en de BVBA W. Belgium, naam van deze laatste in het proces-verbaal van vrijwillige verschijning bij misslag zonder het woord "Belgium" opgenomen, verder de BVBA W. genoemd, vrijwillig verschenen en vorderen de aanstelling van Dhr. Ir. Didier Debuyst als deskundige met volgende opdracht :
Het door de BVBA W. geleverde “statisch niveaumeetsysteem voor silo’s” identificeren, beschrijven en gemotiveerd zeggen :
a) welke gebreken en/of onvolkomenheden dit systeem vertoont, en wie daarvoor technisch en feitelijk aansprakelijk is;
b) hoeveel het aantal dagen vertraging in de levering bedraagt en wie daarvoor technisch en feitelijk aansprakelijk is;
c) de wijze, kostprijs en duur van de herstelling- en/of vervangingswerken bepalen, evenals de blijvende minderwaarde;
d) alle schade bepalen welke door de NV Ge. is geleden en nog zal worden geleden, onder meer de meerkosten voor de eventuele vervanging en alle schade als gevolg van de vertraging in de levering;
B.
Met dagvaarding in gedwongen tussenkomst op verkorte termijn, zoals toegestaan bij beschikking van 7 juni 2004 (nr. 36/2004 R.V.), betekend op 8 juni 2004 vordert de BVBA W. dat
- de vennootschap naar Nederlands recht, de B.V. T. Corporation, volgens het uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor West-Brabant met als correcte benaming de B.V. T., voorts zo genoemd, gehouden is tussen te komen in het geding aanhangig tussen de NV Ge. en de BVBA W.;
- en dat ten aanzien van de B.V. T. de in dat geding gevorderde aanstelling van de deskundige tegenstelbaar wordt verklaard.
C.
Met besluiten, ter zitting neergelegd op 14 juni 2004, vorderde de B.V. T., in ondergeschikte orde, op derdenverzet, te bevelen dat de beschikking van 7 juni 2004 (nr. 36/2004 R.V.) tot verkorting van de termijn tot dagvaarding wordt ingetrokken.
1.
De feitelijke gegevens en procedures in deze zaak kunnen als volgt omschreven worden.
De NV Ge. is metaalconstructeur.
Zij sloot met de vennootschap naar Nederlands recht, de B.V. A. Rotterdam, met leveringsadres te NL- KS Botlek Rotterdam… een overeenkomst tot het leveren, installeren en in bedrijf stellen van een statisch niveaumeetsysteem voor silo’s.
Zij plaatste een bestelling bij de BVBA W. van die niveaumeetsystemen om tot gewichtbepaling van de in de silo’s opgeslagen producten te kunnen overgaan met een nauwkeurigheid van 50 ton.
De BVBA W. is volgens de voorgelegde stukken verdeler voor de B.V. T. van dergelijke meetapparatuur in België.
Zij maakte de bestelling van de NV Ge. over aan de B.V. T., die blijkbaar de volledige opdracht voor de NV Ge. heeft uitgevoerd.
Na installatie van de silo’s bleek dat de gevraagde nauwkeurigheid van de metingen achterwege blijft, ook na vruchteloze pogingen tot herstel.
De B.V. T. houdt voor dat het minstens onmogelijk bleek met zekerheid te bepalen of de beoogde nauwkeurigheid wordt bereikt.
De NV Ge. was en is niet langer akkoord met herstelpogingen en stuurt aan op de aanstelling van een deskundige om tegensprekelijke vaststellingen uit te voeren, ten einde de oorzaken van de vastgestelde fouten te achterhalen, om advies te verlenen naar oplossingen toe en om de kostprijs van de herstelling en alle ontstane schade te ramen.
De NV Ge. en de BVBA W. gaan akkoord, onder voorbehoud van hun rechten en zonder enige nadelige erkentenis, met de aanstelling van een deskundige, reden waarom zij daartoe vrijwillig zijn verschenen. Met de opdracht van de deskundige zoals in het proces-verbaal van vrijwillige verschijning van 7 juni 2004 omschreven, gaan beiden ook akkoord.
Het deskundigenonderzoek, te bevelen in de verhouding tussen de NV Ge. en de BVBA W., respectievelijk opdrachtgever en medecontractant van de opdrachtgever, moet echter wel uitgevoerd worden in de aanwezigheid van de B.V. T., de uiteindelijke leverancier en uitvoerder van de werkzaamheden.
Reden waarom de BVBA W. ten opzichte van de B.V. T. een dagvaarding tot gedwongen tussenkomst liet betekenen.
Die dagvaarding werd betekend met verkorting van de dagvaardingstermijn, waartoe de BVBA W. gemachtigd werd bij beschikking van 7 juni 2004, overeenkomstig art. 1036 Ger.W.
2.
In het verzoekschrift tot machtiging te dagvaarden met verkorting van de dagvaardingstermijn wees de BVBA W. er op dat, gezien de hoogdringendheid van de te nemen maatregel, een verkorting van de gebruikelijke dagvaardingstermijn aangewezen was.
Die hoogdringendheid was onderbouwd door de verwijzing naar de pogingen tot herstel zonder resultaat en de inleiding van de procedure in kort geding tussen de NV Ge. en de BVBA W. op 7 juni 2004.
Bij de overtuigingsstukken was kopie gevoegd van het proces-verbaal van vrijwillige verschijning, waarin er sprake is van overschrijding van de contractuele voorziene leveringstermijn van de silo’s.
Tenslotte werd gewezen op art. 55 en 709 (bedoeld werd art. 1035 Ger.W.), die de gebruikelijke dagvaardingstermijn met 15 dagen verlengt voor betekening aan de partij die in België noch woonplaats, noch verblijfplaats, noch gekozen woonplaats heeft en die in een aangrenzend land verblijft.
Dit alles impliceert dat in deze zaak, waar dringend een deskundige dient te worden aangesteld, dank zij verkorting van de dagvaardingstermijn, de vordering in gedwongen tussenkomst reeds op 14 juni 2004 voor ons kon worden gebracht en in gereedheid kon gesteld worden.
De door de BVBA W. ingeroepen spoedeisendheid om de verkorting van de dagvaardingstermijn te verkrijgen, werd naar ons oordeel dan ook niet met miskenning van het Ger.W. en niet zonder reden toegestaan. In elk geval is niet bewezen dat het de bedoeling was van de BVBA W. een tegensprekelijk debat te vermijden, zoals de B.V. T. voorhoudt.
Het derdenverzet van de B.V. T. tegen de beschikking gewezen op 7 juni 2004 (nr. 36/2004 R.V.) waarbij machtiging werd verleend tot dagvaarding van de B.V. T. op verkorte termijn, is dan ook ongegrond.
3.
De B.V. T. besluit verder ten onrechte tot de nietigheid van de dagvaarding in gedwongen tussenkomst, wegens verzuim van naleving van de termijnen op straffe van verval of nietigheid voorgeschreven.
De BVBA W. werd gemachtigd de B.V. T. te dagvaarden voor de zitting van 14 juni 2004 te 14.00 uur, mits er ten laatste gedagvaard werd op 9 juni 2004 vóór 18.00 uur en mits de dagvaarding, naast de wettelijk voorziene betekeningswijze tevens per telefax werd overgemaakt.
De B.V. T. betwist dat haar de dagvaarding werd overgemaakt op 9 juni 2004 vóór 18.00 uur en besluit tot de nietigheid van het exploot van dagvaarding.
Vooreerst is nergens wettelijk vastgelegd dat een dagvaardingsexploot nietig is, indien de termijnen niet worden nageleefd, die in een machtiging tot dagvaarding op verkorte termijn werden vastgelegd.
Aan het dagvaardingsexploot dat zich in het gerechtsdossier bevindt, is daarbij aangehecht de akte van uitreiking, betekend door Mr. drs. Hubertus Joannes Maria van der Manden, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van Jan Hubers, gerechtsdeurwaarder ter standplaats Amersfoort, waaruit blijkt dat het exploot van dagvaarding van 8 juni 2004, waarbij de B.V. T. tot gedwongen tussenkomst werd gedagvaard voor de zitting van 14 juni 2004 om 14.00 uur in de namiddag, aan de B.V. T. werd uitgereikt op 9 juni 2004 om 12.15 uur.
Dit is derhalve op 9 juni 2004 vóór 18.00 uur en dus tijdig volgens de verleende machtiging.
Evenmin kan het feit dat de BVBA W. aan het inleidend exploot geen bewijs toevoegde van de effectieve oprolstelling van de hoofdvordering, ingeleid bij vrijwillige verschijning, aanleiding geven tot nietigheid van dat exploot. Die nietigheid is nergens wettelijk bepaald. Daarbij moet evenmin een bewijs van de oprolstelling van een hoofdvordering, ingeleid bij dagvaardingsexploot, mee betekend worden met een dagvaarding in gedwongen tussenkomst.
Er zijn dan ook geen redenen voor handen om te besluiten tot de nietigheid van het exploot van dagvaarding tot gedwongen tussenkomst aan de B.V. T. betekend ten verzoeke van de BVBA W..
4.
De B.V. T. stelt echter terecht dat wij geen rechtsmacht hebben om te oordelen over de vordering tot gedwongen tussenkomst.
a.
Er wordt aanvaard dat de rechter die bevoegd is om over het bodemgeschil te oordelen, eveneens bevoegd is voorlopige maatregelen uit te spreken.
De vraag stelt zich derhalve of de Rechtbank van koophandel te Kortrijk als bodemrechter rechtsmacht heeft om te oordelen over een geschil tussen de BVBA W. en de B.V. T., wanneer de eerste de laatste in gedwongen tussenkomst in een hangende procedure betrekt.
Er is geen betwisting over het feit dat de Verordening (EG) Nr.44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning, en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (de EEX-Vo genoemd), in werking getreden op 1 maart 2002, dient te worden toegepast (voorheen het EEX-Verdrag).
Evenmin is er betwisting over het feit dat de BVBA W. en de B.V. T. in hun distributieovereenkomst, en wel in art. 13.3, schriftelijk hebben vastgelegd dat elke betwisting, die uit die overeenkomst zou voortkomen, uitsluitend zal gebracht worden voor de bevoegde rechtbank in Rotterdam te Nederland.
Er is verder niet betwist dat de zich aankondigende bodembetwisting betrekking heeft op die distributieovereenkomst en het voornoemde forumbeding in casu toepasselijk is.
En tenslotte is er geen betwisting dat dit forumbeding, voldoet aan de vormvoorwaarden van art. 23, 1. a) EEX-Vo (voorheen art. 17 EEX-Verdrag).
Daaruit volgt dat overeenkomstig art. 23 1. het gerecht te Rotterdam exclusief bevoegd is om kennis te nemen van het bodemgeschil, nu partijen niet anders zijn overeengekomen.
Tevergeefs verwijst de BVBA W. naar art. 6. 2. EEX-Vo dat bepaalt dat een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, in een andere lidstaat kan worden opgeroepen voor het gerecht waarvoor de oorspronkelijke vordering aanhangig is bij een vordering tot tussenkomst.
Art. 23 1. EEX-Vo onderstreept de exclusieve bevoegdheid van de bij overeenkomst aangewezen rechter. Dit impliceert dat de BVBA W. de B.V. T. niet in tussenkomst kan roepen voor ons, gezien de gemaakte forumkeuze.
Zie:
-Couwenberg Ilse, Afdeling 6: “Door partijen aangewezen bevoegde rechter”, in “Gerechtelijk recht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer” uitgave Kluwer rechtswetenschappen, Antwerpen, zevende deel, EEX art. 17, blz. 29, nr. 48, met verwijzing naar Kh. Luik, 10 maart. 1993, T.B.H., 1995, 395.
-H.v.J. E.G. 14 december 1976, Estatis Salotti/Rüwa 24/76, Jur. 1976,1831 en J.T. 1977, 208, zevende overweging, waarbij bepaald wordt dat bij aanwijzing van de bevoegde rechter overeenkomstig art. 17 EEX-Verdrag, zowel de bevoegdheid op grond van het algemeen beginsel van art. 2 EEX-Verdrag als op grond van de bijzondere bevoegdheden van art. 5 en 6 EEX-Verdrag worden uitgesloten.
De rechtspraak en de rechtsleer omtrent art. 17 EEX-Verdrag, blijft onder de nieuwe regeling van belang (Van Houtte H. en Pertégas Sender M. (eds), “ Het nieuwe Europese IPR: van verdrag naar verordening”, blz. 36, nr. 3-9 in fine).
Derhalve nemen wij aan dat voor het bodemgeschil de Rechtbank te Kortrijk geen rechtsmacht heeft, zodat wij geen bevoegdheid hebben op die grond om voorlopige maatregelen uit te spreken.
b.
Art. 31 EEX-Vo (art. 24 EEX-Verdrag) schept inderdaad de mogelijkheid om voorlopige en bewarende maatregelen, voorzien in de wetgeving van een verdragsluitende staat bij de gerechtelijke autoriteiten van die staat aan te vragen, zelfs indien een gerecht van een andere verdragsluitende staat bevoegd is om kennis te nemen van het bodemgeschil, zoals hiervoor werd aangenomen.
Voor de toepassing van dat artikel is echter vereist dat er een reële band bestaat tussen het voorwerp van de gevorderde maatregelen en de op territoriale criteria gebaseerde bevoegdheid van de verdragsluitende staat van de aangezochte rechter (Van Houtte H. en Pertégas Sender M. (eds), “ Het nieuwe Europese IPR: van verdrag naar verordening”, blz. 61, nr. 3-57).
Partijen hebben ter zitting bevestigd dat de goederen die dienen te worden onderzocht zich allemaal in Nederland bevinden. Wij hebben zodoende ook geen rechtsmacht, op grond van art. 31 EEX-Vo, om over de vordering in gedwongen tussenkomst te oordelen ten einde de aanstelling van een deskundige aan de B.V. T. tegenstelbaar te verklaren en deze te dwingen aan de expertiseverrichtingen deel te nemen.
(Gent, 8 december 1994, A.J.T. 1995-96, 151 – Vz. Kh. Brussel, 27 april 1999, T.B.H. 1999, 625).
5.
Wat voorafgaat betekent echter niet dat wij geen bevoegdheid hebben in kortgeding om te oordelen over de hoofdzaak.
Op grond van art. 584,2° lid Ger.W. kan de voorzitter van de rechtbank van koophandel bij voorraad uitspraak doen in gevallen die hij spoedeisend acht, in aangelegenheden die tot de bevoegdheid van de rechtbank van koophandel behoren.
De zaak betreft een geschil tussen handelaars omtrent commerciële overeenkomsten, zodat de rechtbank van koophandel ratione materiae bevoegd is op grond van art. 573, 1° Ger.W.).
Met betrekking tot de spoedeisendheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de urgentie als algemene bevoegdheidsvereiste en de urgentie als gegrondheidsvereiste.
De urgentie is een wezenlijke component van de materiële bevoegdheid van de voorzitter van de rechtbank, rechtsprekend in kort geding. Dit vloeit voort uit art. 9 Ger.W. (Laenens, J., Bevoegdheid, p. 253, nr. 468). Als bevoegdheidsvereiste houdt de urgentie in dat de eisende partij in de gedinginleidende akte omstandigheden moet aanvoeren waaruit kan worden afgeleid dat de zaak spoedeisend is. Wanneer bij de rechter in kort geding een vordering wordt aangebracht, waarvan de eiser stelt dat ze spoedeisend is, dan is hij bevoegd daarvan kennis te nemen (Cass. 11 mei 1990, R.W. 1990-91, 987).
De vraag of de aangevoerde omstandigheden in werkelijkheid aanwezig zijn en of de zaak derhalve werkelijk spoedeisend is, betreft de grond van de zaak (Lemmens, P., Gerechtelijk Privaatrecht, II, 1993, p. 230, 1°).
Wij stellen vast dat de NV Ge. en de BVBA W. in hun proces-verbaal van vrijwillige verschijning stellen: “- gezien het feit dat dringend de nodige tegensprekelijke vaststellingen dienen te gebeuren ten einde …”. In de mate dat partijen zich aldus uitdrukkelijk op de urgentie beroepen, is aan de vereiste van spoedeisendheid als bevoegdheidsvoorwaarde voldaan.
De vraag of ze ook werkelijk urgent is, betreft de grond van de zaak.
De NV Ge. toont eveneens aan dat de grond van de zaak tot de territoriale bevoegdheid van de rechtbank van koophandel te Kortrijk behoort. Art. 20 van de algemene aankoopvoorwaarden van de NV Ge., waarvan de toepasselijkheid door de BVBA W. niet wordt betwist, luidt:
“Ingeval van betwistingen zijn enkel bevoegd, ratione loci, naar keuze van de NV Ge., het vredegerecht van het kanton Harelbeke of de rechtbanken van het gerechtelijk arrondissement Kortrijk, ofwel de rechtbanken bevoegd overeenkomstig art. 624 Ger.W.. De aannemer kan de NV Ge. uitsluitend dagvaarden voor de rechtbanken van de maatschappelijke zetel van de NV Ge..
Deze bevoegdheidsclausule is ook van toepassing ingeval van hoogdringendheid (vb. procedure kort geding).”
De vordering is bovendien toelaatbaar, vermits de NV Ge. over het nodige belang en de vereiste hoedanigheid beschikt om ze in te stellen (art. 17 – 18 Ger.W.).
Dit wordt overigens niet betwist.
6.
Ten gronde is de rechtsmacht van de rechter in kort geding naar Belgisch recht aan twee voorwaarden onderworpen, namelijk de spoedeisende aard van de gevorderde maatregel enerzijds en het voorlopig karakter ervan anderzijds (Krings, E., het kort geding naar Belgisch recht, T.P.R. 1991, nr. 16, p. 1066).
Er is sprake van spoedeisendheid, indien een onmiddellijke beslissing wenselijk is om schade van een bepaalde omvang te voorkomen, dan wel ernstige ongemakken te vermijden (Cass. 21 mei 1987, R.W. 1987-88, 1425). Men kan derhalve zijn toevlucht nemen tot het kort geding, wanneer met de gewone rechtspleging het geschil niet tijdig zou zijn op te lossen (Cass. 13 september 1990, Arr. Cass. 1990-91, 42).
Wanneer aan de voorwaarde van spoedeisendheid voldaan is, kan de kort geding rechter bewarende maatregelen nemen, wanneer hij, na de belangen van de partijen te hebben afgewogen, oordeelt dat voor de eiser in kort geding onmiddellijke schade dreigt indien de gevraagde bewarende maatregel niet wordt bevolen. (Cass. 4 februari 2000, R.W. 2000-2001, 813).
Het kan niet ernstig betwist worden dat met de gewone rechtspleging de aanstelling van een deskundige niet tijdig zou kunnen bekomen worden, met als gevolg dat, vooraleer de nodige vaststellingen kunnen gebeuren belangrijke schade ontstaat. De gevorderde maatregel heeft daarbij enkel verzameling van bewijsmateriaal tot doel met betrekking de beweerde slechte werking van de geïnstalleerde weegapparatuur, de herstelswijze ervan, de herstelkost en de schadebegroting. De maatregel doet niets af van de rechten van partijen in een procedure ten gronde.
Wij gaan dan ook over tot de aanstelling van een deskundige, vordering door de BVBA W. niet eens betwist, met opdracht zoals in gemeen akkoord geformuleerd, voor zoveel als nodig ambtshalve aangepast.
7.
Terecht wordt er gewezen op de verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken (verder Vo 1206/2001 genoemd), van toepassing vanaf 1 januari 2004.
-Mougenot D., “Le règlement européen sur l’obtention des preuves”, J.T. 2002, blz. 18, nr. 6)
Bij wet van 26 mei 2004, van toepassing vanaf 30 juni 2004, overeenkomstig het besluit van 18 juni 2004, uitgegeven op 29 juni 2004, heeft Nederland tot uitvoering van de Vo 1206/2001, als centraal orgaan voor Nederland aangewezen, de Raad voor de rechtspraak, en als bevoegde autoriteit, de rechtbank te ’s-Gravenhage, zodat tot die instanties, overeenkomstig art. 17 Vo 1206/2001 een verzoek door ons tot rechtstreekse bewijsverkrijging aan een van die instanties wordt overgemaakt en slechts tot uitvoering van de deskundigenopdracht zal worden overgegaan nadat aan ons of aan de voor ons optredende griffier, de aanvaarding van het verzoek wordt overgemaakt.
OP DEZE GRONDEN,
Wij, Luc Vandenbroucke, rechter – waarnemend Voorzitter, bij wettig belet van de titularis, Ondervoorzitter of ouder benoemde rechter bij de rechtbank van koophandel van het rechtsgebied Kortrijk, provincie West-Vlaanderen, bijgestaan door de adjunct-griffier Nathalie Bostoen,
Alle andere conclusies afwijzend als niet dienend;
Wijzende op tegenspraak;
Voegen de zaak ingeleid bij vrijwillige verschijning tussen de NV Ge. en de BVBA W. en de vordering van de BVBA W. lastens de B.V. T. tot gedwongen tussenkomst;
Verklaren ons bevoegd om te oordelen over de hoofdeis tussen de NV Ge. en de BVBA W.;
Verklaren de hoofdeis toelaatbaar en in de hierna volgende mate gegrond;
Stellen aan als deskundige, de heer Ir. Didier De Buyst, (...) Antwerpen (...) die zich desnoods mag laten bijstaan door een specialist ter zake, op voorwaarde dat de deskundige de conclusie van deze laatste tot de zijne maakt, en beveelt de deskundige overeenkomstig de artikelen 962 tot en met 991 van het Ger. W., binnen de vier maanden na de aanvaarding van zijn taak, de onderstaande opdracht te vervullen:
1. Ons onverwijld op de hoogte te brengen van de aanvaarding van zijn opdracht;
2. Bij telegram, telex of telefax, met een tussentijd van 48 uren, partijen te verwittigen van de plaats, de dag en het uur van de uitvoering van zijn opdracht; zich ter plaatse te begeven te NL-... KS Botlek Rotterdam, ...Havennummer hetzij 4050 hetzij 80, bij de B.V. A. Rotterdam; er de partijen op vrijwillige basis te horen, de bescheiden te vragen, alle nuttige inlichtingen in te winnen, desnoods bij derden, en alle vragen van partijen, nuttig voor de oplossing van het geschil, te beantwoorden.
3. Een gemotiveerd verslag uit te brengen, nopens de uitvoering van wat volgt:
Aldaar het door de BVBA W. geleverde “statisch niveaumeetsysteem voor silo’s” te identificeren en te beschrijven en zijn gemotiveerd advies te verstrekken over de volgende vragen:
-of dit systeem functioneert overeenkomstig de technische omschrijving,
-en indien dit niet het geval is,
· te beschrijven welke gebreken en/of onvolkomenheden dit systeem vertoont en wie daarvoor technisch en feitelijk aansprakelijk is,
· het aantal dagen vertraging in de levering te bepalen en de technische en de feitelijke aansprakelijkheid daarvoor,
· de wijze, de kostprijs, de duur van de herstellings- en/of vervangingswerken te ramen, evenals de blijvende minderwaarde,
· de schade te ramen die de NV Ge. heeft geleden en nog zal lijden, zoals de meerkost bij eventuele vervanging en deze die het gevolg is van de vertraging in de levering.
De eindafrekening op te maken tussen partijen.
4. Het voorverslag aan alle partijen te sturen binnen de twee maand na de aanvaarding van zijn taak met het verzoek hun gemotiveerde opmerkingen en hun wederzijdse replieken terug te sturen binnen de maand na ontvangst van het voorverslag en, indien partijen niet zijn verzoend, hun eventuele opmerkingen te beantwoorden en het verslag aldus aan te vullen en het eindverslag neer te leggen binnen de maand na deze bedoeld voor het formuleren van opmerkingen door de partijen.
5. Op de dag van de inlevering ter griffie van het eindverslag, onder ede bevestigd en aangevuld met de staat van zijn kosten en ereloon, aan de partijen aangetekend een eensluidend verklaard afschrift van dit eindverslag te zenden.
Houden de kosten, gevallen omtrent de hoofdeis, aan om ze te voegen bij de zaak ten gronde;
Zeggen voor recht dat, vooraleer partijen overgaan tot de inwerkingstelling van de aangestelde deskundige, of een eventueel andere naderhand aan te stellen deskundige bij verhindering van deze hiervoor aangesteld, tot uitvoering van de hiervoor omschreven onderzoeksmaatregel, hen en/of hun raadslieden door ons de aanvaarding door de Nederlandse bevoegde autoriteit van ons verzoek tot rechtstreekse bewijsverkrijging via het hiervoor bevolen deskundigenonderzoek, overeenkomstig art. 17 Vo 1206/2001, zal moeten zijn overgemaakt;
Bevelen daartoe de Heer hoofdgriffier, met gebruikmaking van formulier I (i) in bijlage gevoegd bij Vo 1206/2001, voor ons een verzoek tot rechtstreekse bewijsverkrijging over te maken per aangetekende brief aan de bevoegde autoriteit van Nederland, te weten de Rechtbank Den Haag, Afdeling Algemene Zaken Civiel Recht (...) Den Haag, Nederland, alle eventuele vragen van de aangezochte autoriteit voor ons te beantwoorden en bij aanvaarding van ons verzoek door de aangezochte autoriteit de partijen en hun raadslieden daarvan een afschrift over te maken.
Wijzen het derdenverzet van de B.V. T. tegen de beschikking van 7 juni 2004 (nr. 36/2004 R.V.), waarbij verkorting van de dagvaardingstermijn werd toegestaan, af als ongegrond;
Verklaren de dagvaarding in gedwongen tussenkomst rechtsgeldig;
Verklaren ons zonder rechtsmacht om te oordelen over de vordering in gedwongen tussenkomst ten verzoeke van de BVBA W. lastens de B.V. T.;
Veroordelen de BVBA W. tot betaling van al de kosten van de vordering tot gedwongen tussenkomst, laten de aan haar kant vastgestelde kosten te haren laste en veroordelen haar tot betaling van de kosten gevallen aan de kant van de B.V. T. en stellen die vast op Euro 114,03 rechtsplegingsvergoeding.
Verklaren deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad, ongeacht elk rechtsmiddel en zonder borgstelling, onder voorbehoud van hetgeen hierboven werd beschikt met betrekking tot de uitvoering van de bevolen maatregel tot na de aanvaarding van ons verzoek tot rechtstreekse bewijsverkrijging via deskundigenonderzoek in Nederland (…)”