De procedurele voorgaanden en de vorderingen
1. De geïntimeerde heeft de appellant, met aanzegging aan de procureur des Konings, op 16 november 2004 laten dagvaarden in nietigverklaring van hun te "Kozluçay" (sic) (Turkije) op 14 januari 2004 gesloten huwelijk volgens de aldaar nader beschreven modaliteiten en in verwijzing van de appellant in de kosten van het geding.
2. In het bestreden vonnis werd de vordering "van de procureur des Konings" (sic) ontvankelijk en gegrond verklaard.
Het huwelijk tussen de appellant en de geïntimeerde, gesloten te Kozluçay (Turkije) op 14 januari 2004, werd derhalve nietig verklaard.
Er werd gezegd dat desbetreffend huwelijk geen uitwerking zal hebben in België.
Voorts werd bevolen dat het beschikkend gedeelte van dit vonnis, na het in kracht van gewijsde treden, zal overgeschreven worden in de lopende registers van de akten van huwelijk van het district Brussel en de stad Sint-Niklaas, waar de partijen zijn ingeschreven in de registers van de bevolking, alsmede op iedere andere plaats waar de "verweerders" (sic) zouden zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Tevens werd bevolen dat bij gebeurlijke overschrijving van de Turkse huwelijksakte randmelding zal gemaakt worden van desbetreffend vonnis, alsook in de jaarlijkse en tienjaarlijkse tabellen, en dat door voornoemde ambtenaar hiervan kennis zal gegeven worden aan de procureur des Konings, dewelke zorg zal dragen dat deze randmelding op éénvormige wijze zal worden aangebracht door de hoofdgriffier op het ter griffie berustend register.
Tevens werd bevolen dat van de huwelijksakte geen uitgifte, afschrift of uittreksel meer zal mogen afgeleverd worden zonder voormelde randmelding, op straffe van schadevergoeding door de ambtenaar die ze heeft afgegeven.
De appellant werd veroordeeld in de kosten nader begroot.
3.1. In zijn appelakte vordert de appellant het bestreden vonnis teniet te doen en, opnieuw rechtsprekende, de oorspronkelijke vordering van de geïntimeerde ontvankelijk te verklaren doch als ongegrond af te wijzen, met verwijzing van de geïntimeerde in de kosten van beide instanties.
In zijn daaropvolgende conclusie heeft de appellant volhard. Ondergeschikt vraagt hij, voor zoveel als nodig:
– de persoonlijke verschijning van de partijen te bevelen;
– het getuigenverhoor te bevelen van M.K. en AL.RA. teneinde hem toe te staan het bewijs te leveren van het feit dat de geïntimeerde in werkelijkheid niet aanstuurde op een breuk en er wel degelijk een gezinscel was tussen de partijen en dat de ouders van de geïntimeerde elke poging om te verzoenen in de kiem smoorden en gewoonweg noch met de appellant noch met iemand anders in dialoog wilden treden.
3.2. De geïntimeerde acht het hoger beroep ontvankelijk, doch vordert de afwijzing ervan als niet gegrond.
Dienvolgens vraagt zij het bestreden vonnis te bevestigen en de appellant te veroordelen tot de kosten van beide instanties.
Bespreking
1. Naar de appellant voorhoudt in zijn appelakte werd het bestreden vonnis hem betekend op 2 mei 2005, hetgeen niet is betwist doch niet blijkt uit de overgelegde stukken.
In de gegeven omstandigheden kan aanvaard worden dat het hoger beroep van 1 juni 2005 tijdig en regelmatig naar de vorm werd ingesteld. Het is toelaatbaar.
2.1. De appellant heeft de Turkse, de geïntimeerde de Belgische nationaliteit. Zij huwden op 14 januari 2004 te Kozluçay (Turkije).
Hamvraag ter zake is de al dan niet geldigheid van desbetreffend internationaal huwelijk.
2.2. De vordering werd ingeleid bij dagvaarding van 16 november 2004.
Krachtens artikel 1, a) en 3.1, a) van de EG-verordening nr. 1347/2000 van de Raad van 29 mei 2000 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen (PB. L. 160 van 30 juni 2000, 19, kortweg Brussel II-Vo genaamd), met inwerkingtreding op 1 maart 2001, kon desbetreffende vordering tot nietigverklaring worden ingesteld in België. De territoriaal bevoegde rechtbank van eerste aanleg is deze van Dendermonde, de appellant wonende te Sint-Niklaas (art. 624 Ger. W).
De omstandigheid dat het huwelijk voor een vreemde autoriteit werd gesloten impliceert niet dat de Belgische rechter het geveinsde huwelijk niet zou kunnen nietig verklaren.
De nietigverklaring beoogt immers niet de akte (instrumentum) te treffen, maar de achterliggende toestand die in deze akte werd opgetekend (negotium).
3.1. De rechtsvraag naar het toepasselijk recht dient vooraf te worden gesteld nu het bestreden huwelijk tot de staat van de persoon behoort en de desbetreffende wetsbepalingen tot de openbare orde.
In het op de voorliggende rechtshandeling van 14 januari 2004 – hetzij voor de inwerkingtreding van het Wetboek houdend het Internationaal Privaatrecht (WIPR) op 1 juli 2004 (wet van 16 juli 2004, B.S. 27 juli 2004) – toepasselijk Belgisch internationaal privaatrecht beheerst de wet die van toepassing is op de geldigheidsvoorwaarden van een huwelijk eveneens de nietigverklaring ervan.
Een internationaal huwelijk is geldig gesloten wanneer, voor wat betreft de grondvoorwaarden, beide echtgenoten voldoen aan hun nationale wet en voor wat betreft de vormvoorwaarden de lex locus regit actum wordt gevolgd.
De naleving van de vormvereiste is ter zake niet ter discussie. De geïntimeerde is van mening dat aan de grondvoorwaarden, meer bepaald de toestemmingsvereiste, niet werd voldaan.
3.2. De nationale wet van ieder van de echtgenoten dient distributief toegepast te worden, onder voorbehoud van de exceptie van de Belgische internationale openbare orde.
In de respectieve toepasselijke wet moet normaliter worden nagegaan wat onder toestemmingsvereiste wordt verstaan.
3.3. Er is geen huwelijk wanneer, ondanks de gegeven formele toestemmingen tot het huwelijk, uit een geheel van omstandigheden blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten kennelijk niet is gericht op het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde (art. 146 bis B.W.).
Het bewijs van de veinzing wordt geleverd overeenkomstig de Belgische wet, die de procedure regelt, hetzij door alle middelen van recht, vermoedens inbegrepen.
4.1. De precieze en samenhangende vermoedens, zoals door de eerste rechter in het bijzonder op folio nr. 000955 aangehaald en die werden bekomen uit de ook ter beschikking van het hof zijnde en weerhouden gegevens (in het bijzonder de politionele informatie), dwingen de overtuiging af dat de appellant het huwelijksinstituut heeft misbruikt om hem in staat te stellen als vreemdeling in het rijk te verblijven. Desbetreffende redengeving wordt door het hof overgenomen.
Om van veinzing te kunnen spreken volstaat het dat één van de echtgenoten – te dezen de appellant – de bedoeling heeft om het huwelijk van zijn doel af te wenden.
De door de appellant overgelegde stukken kunnen geen afbreuk doen aan het bestreden vonnis.
Zo zijn de door de appellant als zijn stukken 1 overgelegde foto's louter als "formele" foto's te aanzien teneinde deze ten gepaster tijde als een "bewijselement" van het huwelijk aan te wenden. In de gegeven context zijn deze foto's echter enkel van aard om te dienen als illustratie van het schijnhuwelijk.
Het argument van de appellant dat hij niet een dergelijke investering zou doen zonder waarachtige huwelijksintentie faalt vooral nu hij zelf in zijn verklaring van 11 oktober 2004 (stuk 33 politionele informatie) moet toegeven dat een deel van het huwelijk door de familie van de geïntimeerde werd bekostigd.
4.2. De beroepsgrieven van de appellant zijn evenmin van aard de juiste gevolgtrekkingen van de eerste rechter te ontkrachten.
De eerste rechter (folio 000955) is op gronden waarbij het hof zich aansluit niet ingegaan op het ondergeschikt verzoek van de appellant tot een persoonlijke verschijning.
Op het ondergeschikt aanbod tot bewijs door getuigen wordt door het hof thans evenmin ingegaan. De geschreven verklaringen van M.K. en AL.RA. liggen overigens voor (stukken 2 appellant).
Met de eerste rechter maakt het hof trouwens abstractie van de geschreven getuigenissen die door elke partij bijkomend worden voorgelegd nu deze geen meerwaarde kunnen bieden aan het gevoerd onderzoek dat reeds een afdoende bewijs aanbrengt (stukken 2 appellant en stukken 7 t/m. 11 van de geïntimeerde).
Daarbij wordt de bewijswaarde van de verklaringen vervat in de politionele informatie, die naar het oordeel van het hof op objectieve wijze werd bekomen, in hun context door de rechter soeverein beoordeeld.
Het stond de appellant overigens vrij potentiële getuigen uit zijn entourage reeds hangende het onderzoek aan te brengen, quod non.
Het staat vast dat (politionele informatie stukken 21-23 en stuk 3 appellant):
– de appellant op 3 maart 2004 naar België kwam met een visum familiehereniging;
– hij op 30 maart 2004 een aanvraag deed tot vestiging op grond van zijn huwelijk met een Belgische vrouw;
– deze aanvraag hem op 29 juni 2004 werd geweigerd met een bevel het grondgebied te verlaten om reden dat er geen sprake was van een relatie tussen beiden;
– de appellant op 8 juli 2004 een verzoek tot herziening indiende;
– in afwachting dat over zijn verzoek tot herziening is beschikt de appellante werd gemachtigd in het rijk te verblijven.
Het rechtsgeldig verblijf van de appellant in België is derhalve onbetwistbaar verbonden aan zijn al dan niet huwelijkse staat.
Niet ernstig te betwisten aanwijzingen om te besluiten tot een schijnhuwelijk zijn daarbij meer in het bijzonder:
– de niet-tegengesproken zeer korte kennismaking tussen de partijen en het daaropvolgend huwelijk tijdens een verblijf van de geïntimeerde in Turkije;
– het sluiten van een huwelijk tussen de partijen nadat in hoofde van de geïntimeerde een vorige relatie met huwelijksplannen nauwelijks was beëindigd (stuk 1 politionele informatie: schrijven burgemeester Sint-Niklaas van 27 januari 2004 waaruit blijkt dat de geïntimeerde nog op 15 december 2003 een adreswijziging aanvroeg naar het adres van haar voormalige partner);
– de verandering van houding van de appellant eens aangekomen in België en zijn herhaald vermelden dat het huwelijk enkel "voor de papieren" was (congruente verklaringen van de geïntimeerde en haar vader in de politionele informatie stukken 30 en 42);
– de niet-tegengesproken uitermate korte samenwoonst in België van de partijen, nl. een tweetal maand bij de ouders van de geïntimeerde en slechts een paar dagen op hun eigen adres waarbij het de geïntimeerde is die op 16 juni 2004 bij de politie aangifte deed van het verlaten van de echtelijke woonst door de appellant (stuk 30 politionele informatie);
– de vaststelling dat het kind van de partijen, geboren op 11 december 2004, nog moet zijn verwekt tijdens hun verblijf in Turkije, hetgeen niet in tegenstrijd is met een schijnhuwelijk, wel integendeel;
– de klaarblijkelijke afwezigheid van enige procedure met het oog op het bekomen van bijvoorbeeld een contactrecht met het kind.
4.3. In de gegeven omstandigheden kan met zekerheid de nietigverklaring van het huwelijk worden uitgesproken, nu blijkt dat de intentie van minstens één van de echtgenoten (de appellant) niet gericht was op het tot stand brengen van een duurzame levensgemeenschap – zelfs niet ondergeschikt – maar enkel op het bekomen van een verblijfsrechtelijk voordeel dat is verbonden aan de staat van gehuwde.
Eén en ander raakt de openbare orde zodat de toetsing aan het Turks recht – waarover door geen der partijen overigens gerept wordt – zich niet meer opdringt nu deze niet tot een ander besluit zou kunnen leiden.
5. De beslissing van de eerste rechter wordt door het hof bijgetreden.
Over de kosten werd door de eerste rechter passend beslist. De kosten van betekening zijn in toepassing van artikel 1024 Ger. W. geen te begroten kosten.
Alle anders luidende conclusies worden door het hof verworpen als ongegrond, niet dienend en/of irrelevant.
De appelrechter hoeft overigens niet te antwoorden op een voor de eerste rechter genomen conclusie waarnaar in het algemeen wordt verwezen doch die voor hem niet opnieuw is overgenomen.
Op die gronden,
Het Hof
Rechtdoende op tegenspraak,
Gelet op artikel 24 van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken;
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk, doch wijst het af als niet gegrond.
Bevestigt het bestreden vonnis waar het onder meer nietig verklaart het huwelijk gesloten te Kozluçay (Turkije) op 14 januari 2004 tussen: A.R. (...) en K.H. (...)
met dien verstande dat:
– daarbij werd recht gedaan op de vordering van de geïntimeerde en niet op deze van de procureur des Konings;
– de overschrijving desgevallend zal gebeuren in de registers van ook iedere andere plaats waar de partijen zouden zijn ingeschreven.