I. Voorwerp van de vordering
Eiseres vordert het vonnis op 31 december 1991 door de Arrondissementsrechtbank te ''s-Hertogenbosch (NL) gewezen tussen partijen uitvoerbaar te verklaren en verweerder te veroordelen tot de kosten. Ter zitting verduidelijkt zij dat enkel de uitvoerbaarverklaring wordt gevorderd van de beslissing in zoverre deze haar een maandelijks onderhoudsgeld van 1.000 NLG toekent.
Verweerder concludeert tot de onontvankelijkheid, minstens ongegrondheid van de vordering en vraagt eiseres te verwijzen in de kosten.
II. Beoordeling
Eiseres vordert de uitvoerbaarverklaring van een Nederlands echtscheidingsvonnis in zoverre deze beslissing verweerder veroordeelt tot betaling van een maandelijks onderhoudsgeld van 1.000 NLG
a. Verweerder werpt in de eerste plaats op dat eiseres de procedure ten onrechte bij dagvaarding heeft ingeleid. Concreet voert hij aan dat deze vordering onder het toepassingsgebied van de EEX-Vo valt en bijgevolg via een (eenzijdig) verzoekschrift had moeten worden ingeleid.
Uit de neergelegde stukken blijkt dat eiseres de uitvoerbaarverklaring vordert van een Nederlandse beslissing, gewezen op 31 december 1991, in zoverre deze een onderhoudsgeld toekent aan de ex-echtgenote.
Anders dan beide partijen voorhouden, valt een dergelijke beslissing onder het toepassingsgebied van het EEX-verdrag (vgl. H. Duintjer Tebbens, "Het toepassingsgebied van de verdragen van Brussel en Lugano naar onderwerp, tijd en ruimte". in H. Van Houtte en M. Pertegás Sender, Europese IPR-verdragen, Acco, Leuven, 1997, 23 e.v.).
a.1. Het verdrag van New York inzake het verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud van 20 juni 1956, waar eiseres naar verwijst, betreft immers niet de eigenlijke erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen (vgl. R. Verschuur, Vrij verkeer van vonnissen, Kluwer, Deventer, 1995, 219).
Wel organiseert dit verdrag een vereenvoudigde internationale samenwerking tussen administratieve en rechterlijke overheden met betrekking tot de mogelijkheid tot verhaal van alimentatieverplichtingen (vgl. G. Van Hecke en K. Lenaerts. Internationaal privaatrecht, A.P.R., 1989, nr. 566).
Zo voorziet dit verdrag in de aanduiding. door de verdragsluitende landen, van zowel een "verzendende instelling" als een "ontvangende instelling" die rechtstreeks met elkaar in contact kunnen treden. Hierbij stelt de verzendende instelling, op verzoek van de onderhoudsschuldenaar, het dossier samen en maakt dit over aan de ontvangende instelling die de procedure instelt en de gelden, desgevallend, overmaakt.
De procedure zelf blijft, krachtens art. 5 §3 van het verdrag, beheerst door het nationaal recht van de staat van de schuldenaar (in casu Belgisch recht). Dit recht verleent evenwel voorrang aan internationale verdragen die rechtstreekse werking hebben, zoals het EEX-verdrag (cf. Cass. 27 mei 1971, Arr.Cass. 1971. 959; zie ook art. 2 WIPR).
a.2. Ook de EEX-Vo is in casu niet van toepassing gezien de Nederlandse beslissing vóór maart 2002, datum van de inwerkingtreding van deze verordening, is gewezen.
a. 3. Uit het voorgaande volgt dat titel III van het EEX-verdrag de procedure voorschrijft voor het bekomen van een verlof tot tenuitvoerlegging van het Nederlandse vonnis. Gezien, luidens art. 34 EEX-verdrag, de procedure in een eerste fase niet op tegenspraak verloopt, dient het verzoek naar Belgisch recht –in beginsel- bij eenzijdig verzoekschrift te gebeuren.
Eiser heeft ervoor geopteerd om verweerder te dagvaarden. Zij doet bijgevolg geen beroep op de mogelijkheid, geboden door het EEX-verdrag, om via een snelle en vereenvoudigde procedure het exequatur van de beslissing te bekomen.
Zoals verweerder ter zitting zelf erkent, leidt deze keuze voor een dagvaarding in plaats van een verzoekschrift om de vordering in te stellen evenwel niet tot de onontvankelijkheid van de vordering. Gezien de dagvaarding de gemeenrechtelijke wijze van inleiding is, kan zij immers steeds in de plaats van het verzoekschrift worden aangewend (vgl. P. Dauw, "Commentaar bij art. 700", Comm.Ger.R., Kluwer, Losbladig, 43 – 46).
Ten overvloede wordt hierbij nog opgemerkt dat verweerder niet aantoont op welke wijze zijn belangen zijn geschaad door het feit dat hij thans reeds in de eerste fase van de exequaturprocedure een verweer kan voeren, terwijl dit na inleiding bij eenzijdig verzoekschrift slechts in een tweede fase (na verzet) mogelijk was.
b. In de tweede plaats voert verweerder aan dat de vordering onontvankelijk is bij gebrek aan belang. Volgens hem zou eiseres immers uitdrukkelijk afstand hebben gedaan van haar recht op alimentatie.
Luidens art. 31 EEX-verdrag kan "iedere belanghebbende partij" een verlof tot tenuitvoerlegging vragen.
Onder "belanghebbende partij" moet worden verstaan eenieder die in de staat van herkomst tot de tenuitvoerlegging van de beslissing kan overgaan zoals de in het vonnis genoemde schuldenaar (of zijn rechtsopvolgers)(vgl. K. Broeckx, "Erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse vonnissen. o.c., l76).
Verweerder houdt voor dat eiseres afstand van haar recht op alimentatievergoeding zou hebben gedaan. Hij verwijst hierbij naar een "brief' van mei 1996.
Samen met eiseres wordt vastgesteld dat deze "brief' niet handgeschreven is, noch ondertekend door eiseres, zodat onmogelijk kan worden nagegaan of dit stuk van haar afkomstig is.
Verder blijkt uit de door eiseres neergelegde stukken dat zij op dat ogenblik nog steeds de uitvoering van het vonnis in Nederland nastreefde. Het lijkt dan ook weinig aannemelijk dat eiseres inderdaad afstand had gedaan van haar aanspraken op alimentatie.
Hierbij rijst ook de vraag waarom verweerder, indien eiseres inderdaad niet langer aandrong op de betaling van alimentatie, deze betalingen – naar eigen zeggen- nog steeds verrichte.
De rechtbank acht het bestaan van afstand van recht dan ook niet bewezen.
c. Ten slotte stelt verweerder dat eiseres evenmin belang heeft bij deze vordering gezien zij steeds betaling heeft bekomen.
Ook deze stelling wordt niet gestaafd. door de neergelegde stukken. Uiteraard kan een eigenhandig opgestelde verklaring hiertoe niet volstaan.
De vordering wordt dan ook ontvankelijk verklaard.
d. Eiseres heeft, conform art. 33 EEX-verdrag keuze van woonplaats gedaan binnen het rechtsgebied van deze rechtbank. Tevens worden bij de vordering de in de arts. 46 en 47 EEX-verdrag genoemde documenten gevoegd.
Verder blijkt niet dat de beslissing valt onder één van de weigeringsgronden opgenomen in de arts. 27 en 28 EEX-verdrag.
Gelet op deze gegevens kan het verlof tot tenuitvoerlegging van de betrokken beslissing worden verleend.
OM DEZE REDENEN, DE RECHTBANK,
Rechtdoend in eerste aanleg en op tegenspraak.
Alle strijdige en meeromvattende besluiten verwerpend als ongegrond, niet ter zake dienend of overbodig.
Verklaart de vordering ontvankelijk en in de volgende mate gegrond.
Verleent verlof tot tenuitvoerlegging van het vonnis op 31 december 1991 door de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (NL) gewezen tussen partijen (requestnr. 3351) in zoverre dit vonnis de overeenkomst tussen partijen dat "de man terzake levensonderhoud van de vrouw maandelijks aan haar zal betalen een bedrag van NLG 1.000 als suppletie op de door de vrouw te ontvangen AAW-uitkering, zulks bij vooruitbetaling te voldoen, ingaande op het tijdstip dat het echtscheidingsvonnis zal zijn ingeschreven in de Registers van de Burgerlijke Stand, c.q. de vrouw zelfstandig is gaan wonen" homologeert.