I. Voorwerp van de vordering –procedurevoorgaanden
1. In haar inleidende dagvaarding d.d. 14 februari 2000 vordert eiseres, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, niettegenstaande voorziening, zonder borgstelling en met uitsluiting van het vermogen tot kantonnement:
– verweerder te veroordelen tot het betalen van de som van 229.673 BEF (5.693,44 EUR), te vermeerderen met de verwijlinteresten vanaf 11 oktober 1999 tot 14 februari 2000 en met de gerechtelijke interesten vanaf deze datum tot de dag van de volledige betaling;
– te zeggen voor recht dat op 1 februari 1998 (minstens op 28 september 1998) afstand van het aandeel van verweerder in drie onroerende goederen, gelegen te Spanje, is tot stand gekomen;
– bijgevolg verweerder te veroordelen tot het verlijden van de notariële akte van afstand van de onverdeelde parten van verweerder in deze onroerende goederen voor het ambt van notaris C.
Verweerder vordert eiseres te veroordelen tot het betalen van de som van 392.184 BEF (9.721,98 EUR), te vermeerderen met de verwijlinteresten. Tevens vraagt hij de aanstelling van notaris V om de drie resterende onroerende goederen in Spanje te vereffenen en te verdelen. Ten slotte vordert hij een bezettingsvergoeding van 525.000 BEF (13.014,41 EUR) voor één van deze panden.
2. Bij tussenvonnis d.d. 21 december 2001 van deze kamer worden de hoofd- en tegeneis, in zoverre deze hun basis vinden in de notariële akten van 20 april 1998 en 22 september 1998, ontoelaatbaar verklaard.
Met betrekking tot dit onderdeel van de vordering stelt de rechtbank vast dat partijen reeds over een titel beschikken waarvan aan de notaris een expeditie kan worden gevraagd.
De betwisting inzake het eigendomsrecht van de onroerende goederen gelegen te Spanje en de hiermee verbonden gevorderde bezettingsvergoeding wordt naar de Arrondissementsrechtbank verwezen teneinde de (internationaal) bevoegde rechtbank aan te duiden.
3. In haar vonnis d.d. 10 december 2002 oordeelt de Arrondissementsrechtbank dat zij zich niet over een geschil inzake internationale rechtsmacht kan uitspreken en verwijst de zaak terug naar deze kamer.
4. In besluiten na verzending breidt eiseres haar vordering, bij toepassing van art. 807 Ger.W. uit en vordert:
– te zeggen voor recht dat de akten van deling van 20 april 1998 en 22 september 1998 nietig zijn wegens fiscale fraude, minstens bedrog en dwaling;
– notaris C aan te stellen met als opdracht de huwgemeenschap die heeft bestaan tussen partijen te vereffenen en verdelen.
Ook verweerder herwerkt zijn vordering en vraagt, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
– te zeggen voor recht dat verder tot vereffening en verdeling van de activa en passiva, niet vermeld in de notariële regelingsakten van 20 april 1998 en 22 september 1998, dient te worden overgegaan;
– notaris B aan te stellen en te gelasten met de vereffening-verdeling van de onroerende goederen gelegen te Spanje;
– eiseres te veroordelen tot het betalen van de helft van de prijs, bekomen van de verkoop van twee onroerende goederen gelegen te Spanje, zijnde 102.111,33 EUR, te vermeerderen met interesten, minstens te zeggen dat eiseres de som van 204.222,66 EUR (vermeerderd met vergoedende interesten) dient te restitueren aan de notaris;
– de vereffening-verdeling te bevelen van de niet opgenomen schulden in de regelingsakten m.n. een lening ten overstaan van de NV Woning- en grondkrediet, alsook de betaling van 818.048,63 EUR ten behoeve van de NV V te verrekenen;
– in zoverre dit geen onderdeel vormt van de vereffening-verdeling, eiseres te veroordelen tot het betalen van de som van 409.024,32 EUR, te vermeerderen met de wettelijke interest vanaf de datum van betaling, zijnde 7 mei 1999.
II. Feiten
Uit de door partijen overgelegde stavingstukken kunnen de volgende feitelijke elementen worden weerhouden.
Partijen zijn op 20 december 1983 gehuwd onder het wettelijk huwelijksstelsel (akte d.d. 13 december 1983). Bij vonnis van 28 september 1998 wordt de echtscheiding uitgesproken.
Op 1 februari 1998 ondertekent verweerder een verklaring luidens dewelke hij afstand doet van alle roerende en onroerende goederen gelegen in Spanje en dit in het voordeel van eiseres. Deze verklaring wordt ook door eiseres ondertekend. De handtekeningen zijn door notaris V voor echt verklaard.
Op 20 april 1998 wordt een akte tot regeling van de wederzijdse rechten door notaris V opgesteld. In deze akte is (o.m.) sprake van één onroerend goed gelegen in Spanje – Malaga, dat wordt toebedeeld aan eiseres.
Met betrekking tot de kredieten wordt geakteerd dat verweerder zich ertoe verbindt, voor zover dit realiseerbaar is, de nodige stappen te ondernemen bij de betrokken financiële instellingen opdat eiseres ontlast zou worden van de door haar aangegane persoonlijke borgstellingen.
Op 27 augustus 1998 volgt een fax van de (toenmalige) Generale Bank waarin de voorwaarden voor een vrijgave van de borgstelling van eiseres worden meegedeeld.
Bij brief van 23 september 1998 wordt verduidelijkt dat de nieuwe kredietvoorwaarden slechts gerealiseerd kunnen worden nadat het krediet, ten laatste tegen 31 oktober 1998, is herleid tot een bedrag van 33.000.000 BEF (818.048,63 EUR). Dit wordt voor akkoord door beide partijen ondertekend.
Op 16 september 1998 faxt verweerder een "overzicht verdeling" aan eiseres. In deze fax wordt "Spanje" in de kavel van eiseres vermeld.
Een wijzigende regelingsakte volgt op 22 september 1998 waarin, op verzoek van beide partijen, de toebedeling van drie (in België gelegen) onroerende goederen wordt gewijzigd. Dit gebeurt blijkbaar n.a.v. een discussie over de kredieten waarvoor eiseres nog borg zou staan (st. 17-18 bundel eiseres).
In deze akte bevestigen partijen verder "van elkaar niets meer te vorderen of te eisen te hebben uit hoofde van hun huwelijksvermogenstelsel, noch uit hoofde van andere vorderingen of aanspraken jegens elkaar".
Op 24 september 1998 ondertekent verweerder een verklaring waarin hij zich, als gedelegeerd bestuurder van de NV V verbindt om het krediet, toegestaan door de Generale Bank aan deze NV, aan te zuiveren tegen 31 oktober 1998, bij gebreke waarvan hij de aanzuivering persoonlijk zal doorvoeren.
Bij brieven van 27 en 28 april 1999 meldt de (toenmalige) BBL dat eiseres van verschillende borgstellingen wordt vrijgesteld (st. 12-13 bundel verweerder).
Blijkbaar ontstaan er vrij snel problemen met betrekking tot de regelingsakten. Verschillende procedures, waaronder huidig geschil, worden ingeleid.
In de loop van huidige procedure, m.n. op 2 oktober 2002, verkoopt eiseres de twee onroerende goederen gelegen te Spanje, Torrox (st. 18-19 bundel verweerder). Ook zou eiseres de gezamenlijke bankrekening in Spanje op 31 maart 2003 hebben opgezegd (st. 33 bundel verweerder).
III. Beoordeling
1. Eiseres breidt, met toepassing van art. 807 Ger.W, haar vordering uit en vraagt thans de nietigverklaring van de regelingsakten d.d. 20 april 2004 en 22 september 2004.
Tevens stelt zij niet langer aan te dringen op haar oorspronkelijke vordering tot het verlijden van een akte van afstand van de rechten van verweerder in de goederen, gelegen te Spanje (conclusie d.d. 30 juli 2004 nr. 13).
Krachtens art. 807 Ger.W kan een vordering die tussen bepaalde partijen voor de rechter aanhangig is, uitgebreid of gewijzigd worden in de verhouding tussen dezelfde partijen. Voorwaarde is wel dat de oorzaak van de vordering niet wordt gewijzigd.
De "oorzaak" van de vordering wordt gevormd door het geheel van (rechts)feiten en (rechts)handelingen die de eisende partij aanvoert tot staving van het recht waarvan de erkenning of bescherming wordt gevraagd.
Vastgesteld wordt dat eiseres in haar inleidende dagvaarding de betaling van een som van 229.673 BEF (5.693,44 EUR) vordert. Zij steunt deze vordering op de (ex hypothesis geldige) regelingsakten.
Gelet op het bestaan van deze regelingsakten wordt dit onderdeel van de vordering in het tussenvonnis van 21 december 2001 ontoelaatbaar verklaard. De rechtbank is immers van oordeel dat eiseres ter zake reeds over een titel beschikt, waarvan een expeditie kan worden gevraagd.
Thans betwist eiseres de geldigheid van deze akte zodat de vraag kan rijzen of zij hiermee de oorzaak van haar vordering niet wijzigt.
Art. 807 Ger.W is evenwel niet van openbare orde, zodat de rechtbank deze onontvankelijkheid niet ambtshalve mag opwerpen.
Wel dient vastgesteld dat de rechtbank door de vordering van eiseres ontoelaatbaar te verklaren, minstens impliciet, reeds een einduitspraak heeft gedaan over de geldigheid van de regelingsakten.
Anders dan eiseres lijkt voor te houden, is een ook een "gemengd" vonnis waarin reeds uitspraak wordt gedaan over de (on)ontvankelijkheid van een rechtsvordering, op dit punt een eindvonnis in de zin van art. 19 Ger.W (vgl. Cass. 29 mei 2000, Arr.Cass. 2000, 995).
Bijgevolg dient vastgesteld dat deze rechtbank geen uitspraak meer kan doen over de geldigheid van de regelingsakten gezien haar rechtsmacht hierover is uitgeput. Een rechter die terugkomt op een eerder genomen eindbeslissing maakt zich immers schuldig aan machtsoverschrijding (vgl. Cass. 19 april 2001, Arr.Cass. 2001, 651).
Anders dan de exceptie van gewijsde dient de rechtbank deze exceptie van uitputting van rechtsmacht wel ambtshalve op te werpen (P. TAELMAN, "Uitputting van rechtsmacht, gebrek aan rechtsmacht en gezag van gewijsde", R.Cass. 1994, 106).
Hieruit volgt dat de rechtbank de vordering, zoals "uitgebreid" door eiseres onontvankelijk dient te verklaren.
2. Ten overvloede merkt de rechtbank wel op dat, anders dan verweerder voorhoudt, een regelingsakte onderworpen is aan de regels van het verbintenissenrecht.
Bijgevolg kunnen bepaalde wilsgebreken door één van de echtgenoten ingeroepen worden (vgl. Cass. 16 juni 2000, R.W 2000-'O1, 238; F. BUYSSENS, "Regelingsakte en familierechtelijke overeenkomsten. Aandachtspunten", in Echtscheiding door onderlinge toestemming, die keure, 2002, 7).
Hierbij dient evenwel te worden vastgesteld dat eiseres niet bewijst dat verweerder bij de contractsluiting listige kunstgrepen heeft aangewend zonder de welke zij het contract niet of onder andere voorwaarden zou hebben aangegaan.
Het loutere feit dat bepaalde activa bewust (met medeweten van beide partijen) niet in de regelingsakte werden vermeld, volstaat immers niet om het bestaan van bedrog aan te nemen. Listige kunstgrepen blijken evenmin uit het feit dat verweerder terugkomt op verbintenissen, beweerdelijk aangegaan vóór de door beide partijen aanvaarde regelingsakte.
Ook het bestaan van dwaling wordt niet bewezen. Eiseres, die tijdens de onderhandelingen en het sluiten van de opeenvolgende overeenkomsten werd bijgestaan door een raadsman, kan immers moeilijk volhouden dat een verkeerde voorstelling van de werkelijkheid heeft geleid tot het sluiten van de overeenkomst.
Ten slotte zijn er ook geen duidelijke bewijzen van fiscale fraude voor handen.
3. Bij tegeneis vordert verweerder de aanstelling van een notaris om over te gaan tot de vereffening en verdeling van de goederen die niet werden opgenomen in de akten van 20 april 1998 en 22 september 1998, en bijgevolg nog in onverdeeldheid zouden zijn. Vast staat dat de bindende kracht van de regelingsakte enkel geldt ten aanzien van goederen en schulden die het voorwerp van de regeling van de wederzijdse rechten hebben uitgemaakt en niet ten aanzien van diegene die (al dan niet bewust) over het hoofd werden gezien (vgl. Cass. 1 december 1958, Pas. 1959, I, 372).
Indien op grond van de regelingsakte geen duidelijkheid bestaat over het lot van een "vergeten" goed of schuld, dient het antwoord op de vraag naar de verdeling te worden gezocht in het huwelijksvermogenstelsel.
Bijgevolg zal moeten worden nagegaan of de betrokken activa/passiva tot het eigen vermogen dan wel tot het gemeenschappelijk vermogen van de ex-echtgenoten behoren. In dit laatste geval kan, bij toepassing van art. 1207 Ger.W, de gerechtelijke verdeling worden gevorderd (F. BUYSSENS, "Het lot van in de regelingsakte "vergeten" goederen na echtscheiding door onderlinge toestemming", E.J 1999, 92).
a. Onroerende goederen in Spanje
Met betrekking tot dit onderdeel van de vordering, werpt eiseres in de eerste plaats op dat deze rechtbank, gelet op art. 629 § 1 Ger.W, ratione loci onbevoegd zou zijn.
Een onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de interne territoriale bevoegdheid (die wordt geregeld in de arts. 622-634 Ger. W.) en anderzijds de internationale territoriale bevoegdheid of rechtsmacht (geregeld in internationale verdragen, Europese verordeningen en de arts. 635, 636 en 638 Ger.W).
In casu is de EEX-Verordening (Verordening nr. 44/2001 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, Pb. 2001, L12/1) van toepassing.
Art. 22 § 1 van deze verordening verleent, voor geschillen inzake zakelijke rechten op onroerende goederen, exclusieve bevoegdheid aan de rechtbank van de plaats waar het onroerend goed is gelegen. Vorderingen over de verdeling van een onroerend goed worden evenwel niet door deze bepaling geviseerd (H. GAUDEMET TALLON, Compétence et exécution des jugements en Europe, L.G.D.J., 2002, 73).
Bijgevolg geldt de algemene bevoegdheidsregeling van art. 2 juncto 6 EEX-Vo: met betrekking tot een tegenvordering kan de verweerder worden opgeroepen voor de rechtbank van de plaats waar de hoofdvordering aanhangig is.
Deze rechtbank is dan ook bevoegd.
Ten gronde houdt eiseres voor dat de betrokken goederen haar door verweerder werden geschonken. Deze schenking zou, naar Spaans recht, geldig zijn.
De geldigheid van een schenking tussen echtgenoten wordt beoordeeld door de wet toepasselijk op de huwelijksgevolgen, zijnde de wet van de gemeenschappelijke nationaliteit. Wat de vorm van de schenking betreft geldt hetzij de lex causae hetzij de lex loci actus. In beide gevallen is het Belgisch recht van toepassing.
Naar Belgisch recht zijn formele schenkingen onderworpen aan de vormregels van art. 931 B.W. Deze moeten bijgevolg in notariële vorm worden verleden.
Hieruit volgt dan ook dat de beweerde schenking van de, niet in de regelingsakte vermelde, onroerende goederen in Spanje nietig is. Bijgevolg dient te worden aangenomen dat deze goederen in onverdeeldheid aan beide partijen toebehoren en bijgevolg tussen hen verdeeld moeten worden (vgl. H. CASMAN, Notarieel familierecht, Mys & Breesch, Gent, 1991, 364).
Gelet op deze onverdeeldheid komt het gepast voor, bij toepassing van art. 1207 Ger.W, een notaris aan te stellen en te gelasten met de vereffening-verdeling van deze activa.
Uit de stukken blijkt evenwel dat eiseres twee van deze goederen ondertussen heeft verkocht.
Discussie bestaat over de ontvangen verkoopprijs. Vastgesteld wordt dat de verkoopprijs voor het onroerend goed, gelegen "P " verkeerdelijk als 180.182,18 EUR in plaats van 108.182,18 EUR werd vertaald.
Verder kan uit de neergelegde stukken niet worden afgeleid voor welke prijs het goed, gelegen "A" werd verkocht. Eiseres lijkt evenwel niet te betwisten dat dit voor de som van 24.040,48 EUR gebeurde.
In elk geval dient eiseres de ontvangen koopprijs, voor een bedrag van 132.222,66 EUR, aan de -aan te stellen- notaris te restitueren, als zijnde een nog te verdelen actief.
b. Bankrekening in Spanje.
Verweerder brengt stukken voor waaruit blijkt dat de bankrekening op zijn naam, waarop eiseres een volmacht bezat, op 31 maart 2003 werd afgesloten. Hij vordert te zeggen voor recht dat eiseres eveneens gehouden is dit saldo, door hem begroot op 37.184,03 EUR aan de notaris te restitueren met het oog op verdere verdeling.
Deze vordering wordt door eiseres niet wezenlijk betwist.
Aangenomen wordt dat ook dit actief, dat niet werd opgenomen in de beide regelingsakten, een gemeenschappelijk goed is waarop beide echtgenoten gerechtigd zijn. Ook dit actief dient bijgevolg in het kader van een gerechtelijke verdeling te worden verdeeld.
c. Lening bij de NV Woning en grondkrediet voor 5.650.000 Bef (140.059,84 EUR).
Verder stelt verweerder dat beide partijen een lening zijn aangegaan bij de NV Woning en grondkrediet voor een bedrag van 5.650.000 Bef. en vraagt dit gemeenschappelijk passief eveneens op te nemen in de vereffening-verdeling.
Bij vonnis van 12 december 2003 van deze kamer zijn beide partijen solidair veroordeeld tot het betalen aan deze NV van een bedrag van 139.192, 21 EUR, te vermeerderen met de conventionele verwijlinteresten aan 4 % en de gerechtelijke interesten.
Gelet op het feit dat eiseres tegen dit vonnis beroep heeft aangetekend, staat het evenwel niet vast dat dit een gemeenschappelijke dan wel een van rechtswege hoofdelijke schuld betreft, waarvan de verdeling reeds op dit ogenblik kan worden bevolen.
Deze vordering wordt dan ook afgewezen.
d. Betaling van een schuld van 33.000.000 BEF (818.048,63 EUR) uit hoofde van een borgstelling.
Concreet stelt verweerder dat hij, naar aanleiding van de verkoop van zijn onroerende goederen, gelegen te Antwerpen, Jeruzalemstraat 14-Oude Waag 1 /3 en Plantinkaai 24/ 26, als hoofdelijke borg de sommen van 16.200.000 BEF (401.587,51 EUR) respectievelijk 18.000.000 BEF (446.208,34 EUR) heeft moeten betalen.
Uit geen van de neergelegde stukken kan worden afgeleid dat deze bedragen inderdaad door verweerder werden betaald. Evenmin toont hij aan dat hij deze bedragen uit hoofde van een gemeenschappelijke, doch in de regelingsakte "vergeten" schuld, heeft betaald.
Zo bewijst verweerder geenszins dat hij deze betaling in het kader van een borgstelling van de NV Verlat zou hebben verricht. Ook deze vordering, net als de uitbreidende tegenvordering, wordt dan ook ongegrond verklaard.
e. Volledigheidshalve stelt de rechtbank nog vast dat verweerder in zijn "herwerkte" tegenvordering, opgenomen in de syntheseconclusie na verzending door de arrondissementsrechtbank, niet langer aandringt op de terugbetaling van de bezettingsvergoeding.
OM DEZE REDENEN,
DE RECHTBANK,
Rechtdoende in eerste aanleg en op tegenspraak.
Alle strijdige en meeromvattende besluiten verwerpend als ongegrond, niet ter zake dienend of overbodig.
Verklaart de vordering van eiseres, zoals uitgebreid bij toepassing van art. 807 Ger.W, onontvankelijk.
Verklaart de tegenvordering van verweerder ontvankelijk en in de volgende mate gegrond.
Beveelt dat er op vervolging van de meest naarstige partij en in tegenwoordigheid van de andere partijen, of deze daartoe behoorlijk aangemaand, zal worden overgegaan door het ambt van Notaris E, met standplaats te Antwerpen, tot de bewerkingen van vereffening en verdeling van de onverdeelde activa van partijen met name van de onroerende goederen, gelegen in Spanje:
– te 29770 Torrox, Malaga, zijnde villa met een terrein grond,
– te 29770 Torrox, Malaga, een huis
– te Nerja, een appartement gelegen op de tweede verdieping.
Zegt voor recht dat eiseres, in het kader van deze vereffening-verdeling, gehouden is de som van 132.222,66 EUR (te vermeerderen met de interesten vanaf de datum van ontvangst van deze som), zijnde de ontvangen koopprijs van twee van deze onroerende goederen, te restitueren aan deze notaris.
Zegt voor recht dat eiseres, in het kader van deze vereffening-verdeling, gehouden is de som van 37.184,03 EUR, zijnde de som afgehaald van de Spaanse bankrekening, te restitueren aan deze notaris.
Stelt aan Meester FW, Notaris, met standplaats te Kapellen, die gelast wordt de niet-verschijnende of weigerende partij te vertegenwoordigen en in haar plaats de akten en processen-verbaal te tekenen, en die bevoegd is om de toewijzingen en andere schuldvorderingen in kapitaal en toebehoren te ontvangen, kwijting ervan te geven met of zonder in de plaatsstelling en, ten gevolge van deze betalingen, opheffing te verlenen van elke inschrijving die is of moet worden genomen, van elke overschrijving van bevel en beslag, alsmede van elk verzet indien daartoe grond bestaat.
Wijst het meer- en anders gevorderde af als ongegrond.