-
Op verzoek van geïntimeerde, woonachtig in Belgiё, werd door de Rechtbank van Eerste Aaanleg te Antwerpen (BE) het verlof tot tenuitvoerlegging in Belgiё van een bij voorraad uitvoerbaar nederlands vonnis conform de EEX-Vo verleend. In de daaropvolgende verzetprocedure ingeleid door appellant, heeft de rechter in eerste aanleg het verzet ongegrond verklaard, steunend op de overweging, dat het Nederlands vonnis uitvoerbaar was en verenigbaar met een Belgisch vonnis tussen dezelfde partijen.
Het Hof van Beroep te Antwerpen (BE) stelt vast dat de Nederlandse rechter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. Bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis in Belgiё dient alleen de formele uitvoerbaarheid te worden nagegaan. De vraag of een vonnis uitvoerbaar is wordt beoordeeld door het recht van het land waar het gewezen is, dus door het Nederlands recht. Volgens Nederlands recht kann de rechter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren zodat de tenuitvoerlegging kann worden aangevat zelfs indien de schuldenaar een rechtsmiddel aanwendt. De door de Nederlandse rechter uitgesproken uitvoerbaarverklaring van zijn vonnis houdt dan ook in dat het in de zin van art. 38 lid 1 EEX-Vo uitvoerbaar is. Volgens art. 34.3 EEX-Vo is er een weigeringsgrond als er onverenigbaarheid is tussen in de staat van oorsprong en de staat van tenuitvoerlegging tussengekomen gerechtlijke beslissingen tussen dezelfde partijen. De toetsing van mogelijke onverenigbaarheid houdt geen onderzoek naar de inhoud van die beslissingen in. Verenigbaarheid betekent dat de uitspraken naast en met elkaar kunnen blijven bestaan. Het Hof stelt vast dat dit het geval is.
1. De oorspronkelijke vordering gaat uit van W. en strekt ertoe bij verzet de uitvoerbaarverklaring van het vonnis van de rechtbank van Maastricht (Nederland) van 8 januari 2003 ongegrond te verklaren. Ondergeschikt vraagt hij de zaak aan te houden tot er een definitieve beslissing is tussengekomen in de procedure hangende voor dit Hof in de zaak gekend onder 2003/AR/2049.
P. concludeert tot de ongegrondheid van het verzet.
2. De eerste rechter heeft in het bestreden vonnis het verzet ontvankelijk doch ongegrond verklaard en de uitvoerbaarverklaring van het vonnis van Maastricht behouden. Zij steunde op de overweging dat het Nederlands vonnis uitvoerbaar was en verenigbaar met het Belgisch vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen van 2 mei 2003.
3. Het hoger beroep van W. strekt tot hervorming van het bestreden vonnis.
Hij herneemt integraal zijn vordering en laat als grieven gelden:
De vereiste van uitvoerbaarheid in de staat van oorsprong is niet vervuld;
Er is onverenigbaarheid met een Belgisch vonnis van 2 mei 2003 waartegen hoger beroep werd aangetekend.
Ondergeschikt vraagt W. de zaak aan te houden tot er een beslissing is in het beroep in de andere zaak tussen partijen.
P. concludeert tot de ontvankelijkheid doch ongegrondheid van het hoger beroep en de integrale bevestiging van de beschikking.
FEITEN
4. De heren P. en C. hebben voor de rechtbank van Maastricht een procedure aangespannen tegen de heer W. De rechtbank van Maastricht veroordeelt bij vonnis van 8 januari 2003 W. om aan P. te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van EUR 65.900,98 evenals de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 1995 tot aan de dag der algehele voldoening en de kosten van de procedure aan de zijde van P. en C. begroot op EUR 1.546,49 aan verschotten en EUR 4.818,75 wegens salaris procureur.
P. betekent dit vonnis aan W. op 3 februari 2003.
Bij verzoekschrift van 8 april 2004 vraagt P. het verlof tot tenuitvoerlegging in België van dit vonnis conform de Europese verordening nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (afgekort "EEX-Vo"). De door de EEX-Vo vereiste stukken worden bijgevoegd.
Het verlof tot tenuitvoerlegging wordt toegestaan bij vonnis van 30 april 2004 door de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen.
Hierop heeft W. de bovenvermelde verzetprocedure opgestart.
BEOORDELING
5. De EEX-Vo, die de juridische grondslag vormt voor het juridisch geschil tussen partijen heeft onder meer tot doel het vrije verkeer van gerechtelijke beslissingen in de lidstaten van de Europese Unie te vergemakkelijken door de invoering van een snelle en eenvoudige exequaturprocedure. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan de tenuitvoerlegging geweigerd worden.
6. W. werpt op dat het Nederlands vonnis niet uitvoerbaar is. Het Hof stelt vast dat de Nederlandse rechter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad heeft verklaard. De grosse van dit vonnis werd bij exploot van 3 februari 2003 aan W. betekend. Het certificaat zoals bedoeld in de artikelen 54 en 58 EEX-Vo bevestigt dat de beslissing uitvoerbaar is in de lidstaat van herkomst tegen partij W.
De eerste rechter heeft terecht het onderscheid gemaakt tussen de formele uitvoerbaarheid en de externe factoren die mogelijkerwijze de tenuitvoerlegging kunnen beïnvloeden. Bij de beoordeling van de tenuitvoerlegging van een buitenlands vonnis in België dient alleen de formele uitvoerbaarheid te worden nagegaan.
W. geeft niet aan wat er mis is met dit onderscheid maar herhaalt zijn oorspronkelijke argumentatie.
De vraag of een vonnis uitvoerbaar is wordt beoordeeld door het recht van het land waar het gewezen is dus door het Nederlands recht. Volgens art. 233 lid 1 van het Nederlands Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan de rechter zijn vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaren zodat de tenuitvoerlegging kan worden aangevat zelfs indien de schuldenaar een rechtsmiddel aanwendt. Dit is hier gebeurd. Het vonnis is dus uitvoerbaar. Eventuele moeilijkheden bij de concrete tenuitvoerlegging bv. wegens eventueel door te voeren verrekening tasten de uitvoerbaarheid niet aan. De door W. aangevoerde argumenten in verband met mogelijke verrekening volgens het Nederlands Burgerlijk recht betreffen externe factoren die mogelijk de concrete tenuitvoerlegging zullen beïnvloeden maar niet de formele uitvoerbaarheid van het Nederlands vonnis zelf.
De door de Nederlandse rechter verklaarde uitvoerbaarverklaring van zijn vonnis houdt dan ook in dat het in de zin van art. 38 lid 1 EEX-Vo uitvoerbaar is en dus in aanmerking komt voor tenuitvoerlegging in een andere lidstaat.
7. W. werpt ook op dat het Nederlands vonnis onverenigbaar is met een Belgisch vonnis van 2 mei 2003 van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, waartegen hoger beroep is aangetekend.
Het Nederlands vonnis heeft zoals hierboven uiteengezet W. veroordeeld om aan P. te betalen tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van EUR 65.900,98 evenals de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 november 1995 tot aan de dag der algehele voldoening en de kosten van de procedure aan de zijde van P. en C. begroot op EUR 1.546,49 aan verschotten en EUR 4.818,75 wegens salaris procureur.
Het Belgisch vonnis van 2 mei 2003 van de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen bepaalt in zijn beschikkend gedeelte:
"Verklaart de hoofdeis toelaatbaar.
Zegt voor recht dat de tegeneis verjaard is, hetgeen naar Nederlands recht de mogelijkheid tot verrekening met het op hoofdeis in principe aan eiser op hoofdeis toekomende bedrag niet belet.
Verklaart de hoofdeis ongegrond ingevolge deze verrekening."
Volgens art. 34.3 EEX-Vo is er een weigeringsgrond als er onverenigbaarheid is tussen in de staat van oorsprong en de staat van tenuitvoerlegging tussengekomen gerechtelijke beslissingen tussen dezelfde partijen. Het Hof stelt vooreerst vast dat het hier wel degelijk gaat om beslissingen tussen dezelfde partijen. Dat in de Nederlandse procedure ook een partij C. optrad is verder niet terzake daar enkel voor de Nederlandse veroordeling in de verhouding P.-W. de tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Zij zijn ook de partijen in de Belgische procedure.
De volgende vraag is of deze twee gerechtelijke beslissingen met elkaar verenigbaar zijn.
Vooreerst stelt het Hof vast dat W. mocht hij van oordeel geweest zijn dat er een inhoudelijke onverenigbaarheid mogelijk was tussen de procedures in Nederland en België, de mogelijkheid had op grond van de EEX-Vo wegens samenhang te vragen dat de rechter van de procedure die het laatst aanhangig werd gemaakt de zaak zou aanhouden. Dit heeft hij niet gedaan.
De toetsing van mogelijke onverenigbaarheid tussen twee in verschillende lidstaten uitgesproken gerechtelijke beslissingen houdt geen onderzoek naar de inhoud van die beslissingen in. Het Hof dient dus geenszins de draagwijdte van de twee gerechtelijke beslissingen na te gaan. Wat de vreemde gerechtelijke beslissing betreft, kunnen enkel de weigeringsgronden van de EEX-Vo nagegaan worden. Wat de andere Belgische gerechtelijke beslissing betreft, deze maakt het voorwerp uit van een andere beroepsprocedure voor dit Hof. De verschillende aldaar opgeworpen geschilpunten zijn hier niet aan de orde. Hier en nu dient het Hof enkel na te gaan of er verenigbaarheid is. Verenigbaarheid betekent dat de uitspraken in de twee gerechtelijke beslissingen naast en met elkaar kunnen blijven bestaan. Het Hof stelt vast dat dit het geval is. Het gaat om wederzijdse vorderingen in betaling van geldsommen die al of niet moeten verrekend worden. Nergens wordt een en dezelfde vordering in het ene land wel en in het andere land niet toegekend zodat ze elkaar eventueel zouden kunnen tegenspreken. Ongeacht wat in de andere beroepsprocedure beslist zal worden, de beslissingen zullen altijd met elkaar verenigbaar zijn.
Er is dan ook geen reden om, zoals door W. in ondergeschikte orde gevraagd, de beslissing in huidige zaak aan te houden tot in de andere zaak zal zijn beslist.
OM DIE REDENEN:
HET HOF,
Na beraad, rechtsprekend op tegenspraak;
Gelet op art. 24 van de wet van 15 juni 1935;
Verklaart het hoger beroep toelaatbaar doch ongegrond;
Bevestigt het bestreden vonnis.