I.
A. Met dagvaarding dd. 28 juni 2005 vordert de heer S., hierna verder geheten "de geïntimeerde", de veroordeling van de vennootschap naar Nederlands recht, de naamloze vennootschap B., hierna verder geheten "de appellante", tot betaling ten titel van achterstallig factuurbedrag, schadebeding en conventionele verwijlintresten tot 30/06/2005 van de som van EUR 101.073, 83, te vermeerderen met de conventionele intresten op een bedrag van EUR 80.000 vanaf de dag volgend op 30/06/2005 tot datum dagvaarding en vanaf dan de gerechtelijke intresten, telkens geraamd aan 18 % per jaar.
Verder vordert de geïntimeerde in de inleidende dagvaarding de veroordeling van de appellante tot betaling van EUR 7.650,‑ als vergoeding voor de kosten en de erelonen van de advocaat die hij moet dagen, meer de gerechtelijke intresten.
Tenslotte vordert de geïntimeerde de veroordeling van de appellante tot betaling van een vergoeding voor de stockagekosten van twee kranen van de appellante bij de geïntimeerde aan EUR 10,- per dag vanaf 30 juli 2004 tot de datum van de integrale betaling van factuur 240324 dd. 30/07/2004 en factuur 240364 dd. 31/07/2004.
De geïntimeerde heeft het in de inleidende dagvaarding over de opdracht die hij heeft ontvangen van de appellante tot productie, levering en montage van twee kranen.
De uitvoering van die opdracht heeft aanleiding gegeven tot de facturen waarvan hij het openstaande saldo (EUR 80.000) vordert, meer conventionele intresten en schadebeding.
B. Voor de eerste rechter werpt de appellante de onbevoegdheid op van de Belgische rechter.
In subsidiaire orde formuleert zij voorts een tegenvordering tot veroordeling van de geïntimeerde tot betaling van EUR 2.000 per dag als forfaitaire schadevergoeding wegens laattijdige levering, voor de periode vanaf 1 september 2005 tot complete uitvoering van het contract; verder vordert de appellante in subsidiaire orde de veroordeling van de geïntimeerde tot "provisionele betaling" van EUR 1,- als schadevergoeding voor de gemaakte kosten op de kranen en haar toe te laten deze schade te kwantificeren en haar minimum een maand uitstel te geven om deze kosten te bewijzen; tenslotte vordert zij dat de schadevergoeding zou worden gecompenseerd met het aankoopbedrag.
II.
De eerste rechter verklaart zich bevoegd en de door de geïntimeerde geformuleerde (hoofd-)vordering ontvankelijk en reeds in bepaalde mate gegrond.
De appellante wordt veroordeeld tot betaling van een provisioneel bedrag van EUR 72.000, meer de verwijlintresten vanaf 30 juli 2004 tot datum dagvaarding van 28 juni 2005 en van dan af de gerechtelijke intresten tot de dag van de volledige betaling, telkens aan de wettelijke rentevoet bepaald overeenkomstig de Wet van 2 augustus 2002, thans 9,50 % per jaar.
Alvorens verder recht te doen stelt de eerste rechter tevens een deskundige aan, met name de heer Roland Beyen te Bredene met welbepaalde opdracht.
III.
A. De appellante vordert de hervorming van het bestreden vonnis en "de zaak naar de rechtbanken van Nederland te verwijzen", met de veroordeling van de geïntimeerde tot de kosten van het geding, daarin begrepen de rechtsplegingvergoeding van de twee instanties "en de advocatenkosten".
Ondergeschikt vraag de appellante dat haar de mogelijkheid zou worden verleend de gevorderde betaling uit te stellen tot een definitieve uitspraak of, op zijn minst, de verzoekster de mogelijkheid te geven het bedrag van EUR 72.000 te consigneren via kantonnement.
B. De geïntimeerde vraagt de afwijzing van het hoger beroep als ongegrond.
IV. De partijen wensen in de huidige stand van de procedure dat het hof slechts uitspraak doet nopens de rechtsmacht/bevoegdheid van de Belgische rechtbanken.
BEOORDELING
I. De EEX Verordening nr. 44/2001 van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, is van toepassing.
Met toepassing van art. 2 van de EEX Verordening wordt de appellante geldig in rechte opgeroepen voor de rechtbanken van haar woonplaats, met name voor de Nederlandse rechtbanken.
Hiervan kan worden afgeweken ingeval van een geldig forumkeuzebeding met toepassing van art. 23 EEX Verordening nr. 44/2001 dan wel met toepassing van art. 5 van dezelfde verordening.
II.
A. a. De geïntimeerde vermeldt onderaan de voorzijde van haar facturen "Verkoopsvoorwaarden" (zie stukkendossier geïntimeerde, o.m. nr. 2), waar er onder art. 3 vermeld staat: "In geval van betwisting zijn uitsluitend de rechtbanken van Brugge bevoegd".
Nergens blijkt dat deze verkoopsvoorwaarden van de geïntimeerde voorafgaand aan de contractsluiting, minstens ten tijde van de contractsluiting, aan de appellante bekend waren, laat staan dat zij het voorwerp hebben uitgemaakt van de wilsovereenstemming tussen de partijen bij de contractsluiting.
Pas nà het tot stand komen van de overeenkomst heeft de appellante van de verkoopvoorwaarden kennis gekregen.
b. Evenmin kan weerhouden worden dat er sprake zou zijn van een mondelinge overeenkomst die in schrift is bevestigd.
Er ligt nergens voor dat de appellante met de toepassing van het forumbeding zoals opgenomen in de verkoopvoorwaarden van de geïntimeerde, het eens zou zijn geweest.
B. De overeenkomst tussen de partijen is duidelijk tot stand gekomen ten gevolge van de stilzwijgende aanvaarding door de geïntimeerde van de opdrachtbevestiging die hem door de appellante op 26 mei 2004 is toegestuurd geworden (zie nr. 1, stukkendossier appellante).
Onderaan elke bladzijde van de opdrachtbevestiging staat:
Al onze inkopen en/of opdrachten geschieden volgens onze Algemene inkoop en Opdrachtvoorwaarden gedeponeerd ter Griffie van de Arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch.
De appellante houdt voor dat conform die algemene voorwaarden, enkel de Handelsrechtbank van Den Bosch bevoegd is.
Daargelaten de vaststelling dat de appellante niet eens een afschrift van de kwestieuze algemene voorwaarden voorlegt, zij er meteen aangestipt dat dergelijke forumkeuze door verwijzing naar gedeponeerde algemene voorwaarden, niet voldoet aan de vereisten zoals opgelegd door voormeld art. 23 voor de geldigheid ervan.
De partijen zijn ten dezen blijkbaar voor de eerste maal contractpartners geworden, zodat er geen sprake is van enig gebruik of gewoonte tussen hen, terwijl anderzijds de loutere verwijzing naar gedeponeerde en, bij hypothese, niet vooraf aan de geïntimeerde medegedeelde algemene voorwaarden, niet kan worden aangezien als in overeenstemming met een gewoonte in de internationale handel, zij het tussen handelaars van Nederland respectievelijk België.
Op grond van art. 23 van de EEX Verordening nr. 44/2001 kan geen rechtsmacht worden vastgelegd.
III.
A. Volgens art. 5.1 a) EEX Verordening nr. 44/2001 kan een persoon die woonplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst worden opgeroepen voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet uitgevoerd worden.
Art. 5.1.b) EEX Verordening bepaalt: "voor de toepassing van deze bepaling en tenzij anders is overeengekomen, is de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt:
– voor de koop en verkoop van roerende lichamelijke zaken, de plaats in een lidstaat waar de zaken volgens de overeenkomst geleverd werden of geleverd hadden moeten worden;
– voor de verstrekking van diensten, de plaats die in een lidstaat waar de diensten volgens de overeenkomst verstrekt moeten worden".
Alhier betreft de overeenkomst tussen de partijen enerzijds een koopverkoop en anderzijds een verstrekking van diensten: twee kranen die aan zeer gedetailleerde vereisten moesten voldoen, werden door de appellante besteld bij de geïntimeerde, terwijl die kranen ook door de geïntimeerde moesten worden geleverd en geïnstalleerd bij de appellante.
Er zij verwezen naar de opdracht van 26 mei 2004, vierde bladzijde respectievelijk achtste bladzijde, telkens onder Leveringsconditie: "de kraan wordt door S. vrijdag 23 juli 2004 franco V. geleverd en bedrijfsklaar gemonteerd op vrijdag 30 juli 2004". (onderstreept door het hof)
Aangezien de levering respectievelijk de installatie / montage alle bij V. in Nederland moesten geschieden, volgt uit voormeld art. 5.1, dat de plaats van uitvoering van de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, zich in Nederland bevindt.
Waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet uitgevoerd worden zoals omschreven in art. 5.1.a), zoals verklaard in art. 5.1.b), volkomen in Nederland is te situeren, is er met toepassing van zelfde art. 5.1.a) geen rechtsmacht voor de Belgische rechtbanken.
B. De stelling als zou de rechtbank van de plaats waar, volgens overeenkomst, de koper de prijs dient te betalen aan de verkoper, rechtsmacht hebben (op basis van art. 5.1.a) van de EEX Verordening), omdat zulke overeenkomst te aanzien zou zijn ais een "andersluidende overeenkomst" waardoor partijen in het geval van een koopverkoop c.q. verrichting van diensten de toepassing van de regel van art. 5.1.b) buitenspel hebben willen zetten, kan niet gevolgd worden.
Immers, zulke interpretatie is in strijd met de bedoeling van de EEX Verordening nr. 44/2001 om, steeds inzake koopverkoop c.q. verrichting van diensten, de rechtbank van de plaats van levering c.q. verstrekking van diensten, bevoegd te maken voor alle vorderingen i.v.m. die soorten van overeenkomsten.
De bedoeling van de wijziging die de EEX Verordening nr. 44/2001 heeft ingevoerd in vergelijking met de vroegere regeling van het EEX Verdrag, was een einde te stellen aan de oefening die de rechter moest maken om- eventueel zelfs via de verwijzingsregels – de plaats van uitvoering van de litigieuze verbintenis te bepalen aan de hand van het toepasselijke recht.
Die doelstelling zou niet worden bereikt – en de doorgevoerde wijziging zou nog weinig zin hebben of nut vertonen – als een overeenkomst, ja zelfs een loutere indicatie nopens de plaats van betaling, zou volstaan om terug te keren naar het "oude" regime van art. 5.1 van het EEX Verdrag.
IV. Conclusie
A. Er is geen rechtsmacht van de Belgische rechter. Het oorspronkelijke verweer van de appellante desbetreffend, is gegrond.
B. Tot verwijzing naar de Nederlandse rechtbanken kan niet worden overgegaan. Ook daartoe is er geen rechtsmacht.
C. Er is geen sprake van een fout in hoofde van de geïntimeerde die een voldoende feitelijke dan wel juridische grond zou vormen tot het toekennen van enige vergoeding aan de appellante die de rechtsplegingvergoeding zou overstijgen.
Er hoeft dan ook niet verder te worden ingegaan op de aanspraak vanwege de appellante tot het toekennen van haar "advocatenkosten".
OP DEZE GRONDEN,
HET HOF,
Recht doende op tegenspraak,
Toepassing makend van art. 24 van de Wet van 15 juni 1935 op het taalgebruik in gerechtszaken;
Verklaart het hoger beroep ontvankelijk en gegrond.
Vernietigt het bestreden vonnis.
Opnieuw recht doende:
Verklaart over geen rechtsmacht te beschikken.